Griekse geleerden, uit de Griekse wereld verdreven, waren behulpzaam bij het opzetten van de Arabische wetenschap. Later zijn die Arabische teksten vertaald in het Latijn, het Hebreeuws en in onze eigen volkstalen.
De schatten van de Griekse wetenschap zijn voor het overgrote deel via deze enorme omweg tot ons gekomen. We zouden niet alleen de wetenschappers zelf dankbaar moeten zijn, maar ook alle moedige mensen die er met hun vasthoudendheid voor hebben gezorgd dat de schatten uit de oudheid ons hebben bereikt en een bijdrage hebben geleverd aan onze identiteit.
George Sarton, Ancient Science and Modern Civilisation
- Het onderzoek van Violet Moller (De Zeven Steden blz. 19-20)
- Het verhaal van al-Andalus (218-711)(De Zeven Steden blz. 111-113)
- Het verhaal van Abd al-Rahman (731-788)(De Zeven Steden blz. 109-111)
- Van Almuñecar (755) naar Córdoba (756)(De Zeven Steden blz. 113-116)
- Over Córdoba en Bagdad (De Zeven Steden blz. 118-119)
- Abd al-Rahman II (822-852)(De Zeven Steden blz. 122-123)
- Mohammed I (852-886)(De Zeven Steden blz. 123-124)
- Abd al-Rahman III ( )(De Zeven Steden blz. 125-126)
- Hasdai ibn Shaprut (De Zeven Steden blz. 127)
- Rahman III en het kalifaat in 929 (De Zeven Steden blz. 127-128)
- Madinat al-Zahra (De Zeven Steden blz. 128-130)
- Abu al-Qasim Khalaf ibn Abbas al-Zahrawi (936-1013 – Albucasis)(De Zeven Steden blz. 132-135)
- Al-Hakam II (De Zeven Steden blz. 135-136)
- Het einde van Córdoba – al Mansur (976)(De Zeven Steden blz. 137-138)
- Een einde van al-Andalus – Ximénez de Cisneros (1499) – kardinaal van onverdraagzaamheid en vervolging (De Zeven Steden blz. 139)
Het onderzoek van Violet Moller (De Zeven Steden blz. 19-20)
Toen ik voor mijn dissertatie onderzoek deed naar intellectuele kennis in het vroegmoderne Engeland rijpte bij mij langzamerhand een plan voor een boek waarin ik zou onderzoeken wat voor reis antieke wetenschappelijke opvattingen hadden gemaakt, door de middeleeuwen heen tot aan de renaissance. Ik besloot me te concentreren op een paar specifieke teksten en de route na te gaan die ze door allerlei kenniscentra hadden gevolgd. Met mijn achtergrond binnen de wetenschapsgeschiedenis, en meer specifiek de exacte wetenschap, lagen drie onderwerpen voor de hand: wiskunde, astronomie en geneeskunde. Binnen elk van die gebieden is een geniale beoefenaar aan te wijzen: bij de wiskunde is dat Euclides, bij de astronomie Ptolemaeus en bij de geneeskunde Galenus. Euclides en Ptolemaeus hadden beiden omvangrijke boeken geschreven over hun vakgebied” – De Elementen en De Almagest – maar bij Galenus lag het ingewikkelder. Hij had honderden teksten geschreven, en dus besloot ik me te concentreren op de teksten die in Alexandrië tot het curriculum hadden behoord, naast algemene gebieden als anatomie en farmacologie. Deze bijzondere mannen hebben stuk voor stuk een heel eigen vorm en inhoud gegeven aan hun kennisgebieden. Zij hebben het raamwerk op poten gezet waarbinnen individuele wetenschappers nog eeuwenlang zouden werken.
Toen ik met mijn onderzoek begon, verbaasde ik me erover dat het verhaal zich zo keurig ontvouwde. Het jaar 500 was een voor de hand liggend uitgangspunt, want dat was een tijd waarin de intellectuele tradities uit de oudheid overgingen in die van de vroege middeleeuwen en de wetenschap aan een andere tijd begon. In opeenvolgende hoofdstukken wordt het accent steeds op een andere stad gelegd. Het verhaal begint in Alexandrië, waar gekeken wordt wanneer en hoe de teksten zijn geschreven. Vandaar hebben ze zich een weg gevonden naar het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied, Syrië en Constantinopel. Daar zijn ze tot de negende eeuw gebleven, toen geleerden uit de nieuwe stad Bagdad, dc hoofdstad van het uitgestrekte islamitische rijk, erop afkwamen om ze in het Arabisch te vertalen en de erin vervatte ideeën te gebruiken als fundament voor hun eigen wetenschappelijke ontdekkingen. Bagdad was na de oudheid het eerste centrum van wetenschappelijke kennis, en in de loop der jaren heeft de stad andere steden in de Arabische wereld geïnspireerd om ook bibliotheken te bouwen en geld ter beschikking te stellen aan de wetenschap. De belangrijkste daarvan was Córdoba, in het zuiden van wat nu Spanje is. Die stad werd geregeerd door de dynastie der Umayyaden. Dankzij hun steun konden de werken van Euclides, Ptolemaeus en Galenus worden bestudeerd en werden hun inzichten door generaties wetenschappers kritisch bekeken en bijgesteld. Van Córdoba vonden die opvattingen hun weg naar andere steden in Spanje. Toen de christelijke reconquista begon, werd Toledo een belangrijk centrum waar teksten werden vertaald. Vanuit Toledo kwamen ze ook in de christelijke wereld terecht.
Dat was de hoofdroute die de teksten volgden, maar er waren in de middeleeuwen nog andere plaatsen waar antiek Griekenland, de Arabische wereld en de westerse cultuur met elkaar in contact kwamen. Salerno, Palermo en Venetië.
Het verhaal van al-Andalus (218-711)(De Zeven Steden blz. 111-113)
De moslims waren niet de eersten die de geneugten van het Iberische schiereiland ontdekten. Grieken en Feniciërs hadden hier handelsposten gevestigd, al eeuwen voor de Romeinen hier arriveerden, in 218 BCE, en meteen ook het grootste deel van het binnenland in handen kregen. Met hun gebruikelijke efficiëntie deelden de Romeinen Hispania op in provincies, met als hoofdsteden Córdoba, Mérida en Tarragona, en zetten ze ook een transformatie van het landschap in gang. Ze benutten de vele natuurlijke hulpmiddelen en zetten een volledig nieuwe samenleving op poten. Door de enorme hoeveelheden goud, zilver en andere metalen kwam de mijnbouw tot grote bloei. Plinius de Oudere schatte dat Hispania per maand twintigduizend Romeinse ponden aan goud produceerde, oftewel zesenhalve ton. De landbouw werd op nieuwe leest geschoeid en graan, druiven en olijven werden door heel het rijk geëxporteerd. De Romeinen legden een uitgebreid wegennetwerk aan, compleet met mijlpalen, onderkomens en bruggen, dat ook nu nog de basis vormt van het Spaanse transportsysteem. De visserij floreerde. Enorme hoeveelheden tonijn, makreel en sardines werden gezouten en in het hele Middellandse Zeegebied verkocht, en dat gold ook voor garum, een zoute vissaus die gebruikt werd om voedsel op smaak te brengen. De Romeinen heersten zeven eeuwen over Spanje. Ze trouwden vaak met de inheemse Iberische bevolking. In de relatieve rust groeiden dorpen uit tot flinke steden en bloeide de cultuur. Het schiereiland werd beroemd om zijn paarden. graan en metalen.
Aan het eind van de vierde eeuw begon het Romeinse rijk te bezwijken, en in het begin van het najaar van 409 kwamen 200.000 leden van drie stammen, de Vandalen, de Sueben en de Alanen, via de Pyreneeën Hispania binnen en maakten daar een eind aan de Romeinse heerschappij. Maar in de chaotische eeuw die volgde, kwam de macht in handen van een andere Germaanse stam, de Visigoten. Er volgden twee eeuwen van gestage neergang. Binnen hun samenleving was status afhankelijk van zeges op het slagveld, en dus werd er voortdurend strijd geleverd om buit en land. De Visigoten bleven getalsmatig een kleine elite en deden geen poging tot assimilatie of het opbouwen van een nieuwe maatschappelijke orde, zoals de Romeinen hadden gedaan. Er werd voortdurend onderling gevochten en de bevolking werd steeds harder onderdrukt, vooral de grote joodse gemeenschap, met wijdverbreide stagnatie tot gevolg. De handel nam sterk af, steden raakten ontvolkt en op cultureel gebied gebeurde er zo weinig dat in het Engelse taalgebied wel van de Invisigoten wordt gesproken.
Aan deze sombere periode kwam in 711 een abrupt eind, want toen staken Arabieren uit het het Midden Oosten samen met Berbers uit Marokko de dertien kilometer zee naar de Spaanse zuidkust over. Tegenover het zwakke verzet van de Visigoten stelden zij krachtig militair optreden, gekoppeld aan edelmoedige voorwaarden als hun tegenstanders zich overgaven, en binnen drie jaar hadden ze dc grote steden en het zuidelijke deel van het schiereiland in handen. Dat werd vergemakkelijkt doordat de plaatselijke bevolking, de onderdrukking van de Visigoten beu en gedecimeerd door jaren van hongersnood – tussen 707 en 709 kwam bijna de helft van de bevolking om – hen bijna als bevrijders binnenhaalde.
De volgende decennia waren chaotisch, omdat er uit Afrika en het Midden-Oosten golven nieuwe kolonisten het land binnenkwamen. In deze etnische, religieuze en tribale smeltkroes probeerde nu eens deze en dan weer die factie de overhand te krijgen. Een serie gouverneurs benoemd door de emir van Tunesië, die ondergeschikt was aan het kalifaat in Damascus, dat tot 747 in handen bleef van de Umayyaden probeerde zonder succes eenheid te scheppen en het gebied tot rust te brengen. Dc gemakkelijk ontvlambare cocktail waaruit de bevolking van al-Andalus bestond, had duidelijk behoefte aan een sterke heerser, en Rahman had net zo sterk behoefte aan een plek waar hij de dynastie der Umayyaden weer tot leven kon wekken. Hij en zijn volgelingen zullen er geen ogenblik aan hebben getwijfeld dat dit alles deel uitmaakte van een goddelijk plan.
Het verhaal van Abd al-Rahman (731-788)(De Zeven Steden blz. 109-111)
In 750 was Rahman twintig, een jonge man, één van de vele kleinzoons van de Umayyadische kalief Hisham ibn Abd al-Malik, en leidde hij een heerlijk, bevoorrecht bestaan, met zijn vele verwanten om zich heen. Overdag ging hij op jacht met zijn neven, soms met roofvogels, flirtte hij met slavenmeisjes en plaagde hij zijn zussen. Maar in het voorjaar van dat jaar kwam er aan dat zorgeloze bestaan een bruusk einde: de Abbasiden deden een greep naar de macht en trokken op tegen Damascus met de bedoeling alle leden van de Umayyaden die ze konden vinden te vermoorden.
Rahman wist te ontkomen, samen met een jongere broer en een dienaar, Badr, maar ze werden achtervolgd door ruiters van de Abbasiden. Hun sinistere zwarte vlaggen klapperend in de wind. De volgende paar weken probeerden ze wanhopig uit handen van hun achtervolgers te blijven. Ze verstopten zich in bossen, smeekten in dorpen om onderdak en wisten enkele malen maar ternauwernood te ontkomen. Uiteindelijk wisten ze de oever van de Eufraat te bereiken. De Abbasiden zaten vlak achter hen aan. Ze sprongen in het water en begonnen te zwemmen. Rahmans broer was zo uitgeput dat hij zich omdraaide en terug zwom naar de vijandelijke soldaten, die hem toeriepen dat hij nergens bang voor hoefde te zijn en dat ze hem niets zouden doen. Rahman schreeuwde dat hij moest blijven zwemmen, maar moest hulpeloos toekijken hoe ze hem uit het water sleurden en ter plekke onthoofden. Aan de overkant zetten Rahman en Badr het op een rennen, tot ze van uitputting in elkaar zakten. Ze hadden weten te ontkomen, maar zouden nooit meer voet in Syrië zetten.
Rahman hoefde de volgende vier jaar niet steeds te vluchten, maar veel rust kende hij niet. Hij trok westwaarts door de woestijnen van noordelijk Afrika, van Egypte naar gebieden waar nomadische Berberstammen woonden. Soms werd hij vriendelijk ontvangen, maar de tentakels van de machtige Abbasiden, die nu over het kalifaat heersten, reikten ver en plaatselijke heersers lieten zich maar al te gemakkelijk wijsmaken dat Rahman een gevaar vormde.
Vele malen wist hij maar ternauwernood te ontkomen, een keer door zich te verstoppen onder een stapel kledingstukken van de vrouw van een hoofdman. Uiteindelijk belandde hij in wat nu Marokko is, het land van de stam van zijn moeder, de Nafza-Berbers. Daar moet Rahman een zucht van opluchting hebben geslaakt, de eerste sinds zijn overhaaste vlucht uit Syrië. Hij had een paar duizend kilometer afstand weten te scheppen tussen hem en de Abbasiden, was veilig te midden van zijn verwanten, en had – en dat was nog wel het wonderlijkste – in leven weten re blijven.
Hij zal zichzelf wel gelukkig geprezen hebben, maar hij was nog steeds een straatarme banneling en zeker niet de machtige heerser die hij in zijn jeugd verwachtte te zullen worden. Hij stamde rechtstreeks af van de profeet, en dat maakte plaatselijke heersers nerveus: niemand wilde een mogelijke kalief als buurman, en dus was hij overal het middelpunt van onvrede en achterdocht. Rahman kon zich niet losmaken van zijn afkomst en wilde dat ook helemaal niet. God had zijn leven gespaard omdat Hij een bedoeling met hem had. De toekomst van de dynastie der Umayyaden lag in zijn handen. Als hij zijn lotsbestemming wilde vervullen moest hij nieuw gebied veroveren en een nieuw rijk stichten.
Toen zijn plan om Ifriqiya (het huidige Tunesië) te veroveren mislukte, wendde hij zijn blik naar het noorden. Aan de overkant van de smalle strook water die de Middellandse Zee verbindt met de Atlantische Oceaan lag Spanje, dat veertig jaar eerder voor het overgrote deel was veroverd door Arabische en Berberstammen.
Wat wist Rahman over het land dat op hem lag te wachten? Het grote ‘stiervormige’ schiereiland met zijn meanderende rivieren, woeste hoogvlakten en met sneeuw bedekte bergen, rijk aan mineralen, was een heel andere wereld dan het Syrië dat hij achter zich had gelaten. Middeleeuwse Arabische schrijvers waren befaamd om hun barokke, bloemrijke stijl, en hun beschrijvingen van al-Andalus, het Moorse deel van Spanje, vormden daar geen uitzondering op. Het natuurschoon van het nieuwe moslimland vervulde hen met geluk. Ze wijdden lyrische woorden aan “de zacht welvende heuvels en vruchtbare vlakten, het heerlijke, gezonde voedsel, de vele nuttige dieren, de overvloed aan water, de zuivere, weldadige lucht en de trage opeenvolging van de jaargetijden.” Hun reactie is begrijpelijk. Na de woestijnen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten moet dit groene land hun met zijn gematigde klimaat zijn voorgekomen als een paradijs op aarde.
Van Almuñecar (755) naar Córdoba (756)(De Zeven Steden blz. 113-116)
In 755 kwam Rahman in Iberië aan, in Almuñécar, net ten oosten van Málaga. Hij stelde meteen pogingen in het werk om steun te verwerven. Toen het nieuws van zijn wonderbaarlijke en met succes bekroonde vlucht voor de Abassiden zich verbreidde, kwamen tal van mensen hem hun trouw betuigen. Vaak waren dat Syriërs uit het Umayyadische kamp die rond 710 naar al-Andalus waren gevlucht. Sevilla viel zonder dat er strijd geleverd hoefde te worden en in het voorjaar van 756 ging de nog maar vijfentwintigjarige Rahman op weg naar Córdoba. Toen hij daar aankwam, stond de Guadalquivir heel hoog. Massa’s modder werden door het kolkende water meegesleurd, onder de Romeinse brug door die naar de stad voerde. Emir Al-Fihri stond hem met een leger op te wachten, maar werd in de strijd verslagen. Triomfantelijk reed Rahman via de brug de stad binnen.
Nadat hij jaren op de vlucht was geweest, had hij een nieuw thuis gevonden. Hij nam zijn intrek in het versterkte Visigotische paleis, riep zich uit tot emir Rahman I en versterkte zijn greep op de rest van al-Andalus. Hij liet zich inspireren door de nog overal zichtbare ruïnes van de roemrijke Romeinse beschaving – tempels, baden, openbare gebouwen, beelden, mozaïeken en een geraffineerd irrigatiesysteem – en zette in Córdoba een enorm bouwprogramma in gang.
De tweede inspiratiebron van Rahman bij het bouwen van zijn nieuwe stad was het land waaruit hij had moeten vluchten. Zijn herinneringen waren hem tot gids bij het scheppen van een nieuwe wereld in al-Andalus. In 784 gaf hij opdracht voor de bouw van een moskee – La Mezquita – op de plaats van de oude Visigotische kerk San Vincente, die tot dan als godshuis in gebruik was geweest bij zowel christenen als moslims. De locatie, net binnen de stadsmuur, vlak bij de grote brug en niet ver van het herbouwde fort dat een nieuwe naam had gekregen (Alcazar, het Arabische woord voor burcht), was al meer dan duizend jaar een heilige plek, want er had ook een Romeinse tempel gestaan. Rahmans moskee werd gebouwd in de stijl van de moskee in Damascus waarin hij als jongetje God had aanbeden, maar later werden er onder zijn opvolgers ruimten aan toegevoegd en daardoor kreeg het bouwwerk toch een heel eigen stijl: een mengeling van Romeinse, Syrische, Visigotische en Iberische elementen. De ongeveer achthonderd zuilen (vele waren uit Romeinse ruïnes gehaald) dragen twee lagen van rood met wit gestreepte bogen, waardoor hypnotiserende patronen en symmetrische doorkijkjes ontstaan.
Het wit van de bogen is de kleur van de Umayyaden en het rood de kleur van de profeet: naar verluidt was het zijn favoriete kleur, omdat rood de kleur is van bloed en leven. De adembenemende Mezquita is het mooiste voorbeeld van islamitische architectuur. Maar toen Córdoba in 1236 werd veroverd door christenen uit het noorden maakten die er meteen een kerk van. Een paar eeuwen later besloot Alonso Manrique, de bisschop van Córdoba, dat de kerk ook met een altaar wel erg veel leek op een moskee, en dus vroeg en kreeg hij toestemming om in La Mezquita een kathedraal neer te zetten.
Als je nu door het gebouw heen loopt, komt dat uitgesproken islamitisch over. De rijen zuilen rijzen in betoverende kleuren op, maar wanneer je in het midden staat, gaat het plafond opeens dramatisch omhoog naar puntbogen en een ingewikkeld waaiergewelf en sta je in een gotische kathedraal, compleet met mahoniehouten koorbanken en een crucifix. Het moet een van de vreemdste gebouwen ter wereld zijn: een moskee met daarop een kathedraal, een gigantisch in steen opgetrokken symbool van de strijd tussen de twee religies.
Ondertussen onderging ook het landschap om de stad heen een transformatie. Onder het islamitische pachtsysteem betaalden boeren de eigenaar van het land een deel van de oogst, in plaats van de starre vaste belasting uit het feodale Visigotische systeem. Dat betekende dat goede oogsten in ieders belang waren, en dus werden mensen aangemoedigd om geld te steken in de infrastructuur. Landeigenaren zorgden voor gereedschap en boeren leverden arbeid. De Arabische kolonisten gebruikten in Spanje de technologische expertise op het gebied van irrigeren die ze in de loop der eeuwen hadden opgedaan door landbouw te bedrijven in een van de droogste streken op aarde. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat vrijwel alle Spaanse woorden die hiermee te maken hebben uit het Arabisch afkomstig zijn. In heel al-Andalus bouwden mensen schepraderen (noria) om irrigatiekanaaltjes mee te vullen. Ze bestudeerden ook de grond en verbeterden die, legden keurige terrassen aan en leidden bergbeekjes om naar ondergrondse reservoirs. Ze herstelden de Romeinse kanalen en breidden dat systeem verder uit, zodat er meer vruchtbaar land bewerkt kon worden en de oogsten omhooggingen. Voor elke gezaaide graankorrel kon je er bij de oogst zes terugverwachten. In Frankrijk was dat niet meer dan de helft.
De relatief stabiele politieke situatie maakte het mogelijk om waardevolle gewassen te telen die niet meteen iets opleverden, zoals olijven (soms produceren dc bomen pas na veertig jaar) en druiven. Wat de landbouw helemaal afmaakte, was dat een enorm gamma aan nieuwe planten werd geïntroduceerd, vaak afkomstig uit India. Naarmate het islamitische rijk groeide, werden die op steeds meer plaatsen verbouwd. Gewassen die het in het Indiase moessonklimaat goed deden, zoals katoen, suikerriet, bananen, rijst, sinaasappels en watermeloenen, groeiden ook goed op het Iberisch schiereiland, mits ze regelmatig werden bevloeid. Andere heerlijkheden – dadels, abrikozen, aubergines, erwten, perziken, saffraan en vijgen – gaven moestuinen een volledig ander aanzien en daarmee ook de eettafeI, die toch al behoorlijk rijk bedeeld was.
Deze overvloed van voedsel voorzag de snel groeiende bevolking van Córdoba van leeftocht en vulde de schatkist van het emiraat. Aan het eind van Rahmans bewind haalde de overheid zo rond de honderdduizend dinar per jaar op. Niet slecht voor een man die een paar decennia eerder met niets op zak van de andere kant van het Middellandse Zeegebied was gekomen.
Over Córdoba en Bagdad (De Zeven Steden blz. 118-119)
Tekst onder 5e kop
Abd al-Rahman II (822-852)(De Zeven Steden blz. 122-123)
Tekst onder 6e kop
Mohammed I (852-886)(De Zeven Steden blz. 123-124)
Tekst onder 7e kop
Abd al-Rahman III ( )(De Zeven Steden blz. 125-126)
Tekst onder 8e kop
Hasdai ibn Shaprut (De Zeven Steden blz. 127)
Tekst onder 9e kop
Rahman III en het kalifaat in 929 (De Zeven Steden blz. 127-128)
Tekst onder 10e kop
Madinat al-Zahra (De Zeven Steden blz. 128-130)
Tekst onder 11e kop
Abu al-Qasim Khalaf ibn Abbas al-Zahrawi (936-1013 – Albucasis)(De Zeven Steden blz. 132-135)
Tekst onder 12e kop
Al-Hakam II (De Zeven Steden blz. 135-136)
Tekst onder 13e kop
Het einde van Córdoba – al Mansur (976)(De Zeven Steden blz. 137-138)
Tekst onder 14e kop
Een einde van al-Andalus – Ximénez de Cisneros (1499) – kardinaal van onverdraagzaamheid en vervolging (De Zeven Steden blz. 139)
Tekst onder 15e kop