Als niet de islam de oorzaak is van de neergang van de moslimwereld, wat dan wel, vraag Midden-Oostenspecialist Koert Debeuf zich af.
Waarom zien we in de meeste landen met een moslimmeerderheid een hoge mate van autoritarisme en een laag niveau van sociaal-economische ontwikkeling?
Ahmet T. Kuru, hoogleraar politieke wetenschappen en directeur van het Centrum voor Islamitische en Arabische Studies aan San Diego State University (VS), vertelt in Islam. Bloeiperiode en hedendaagse crisis in de moslimwereld hoe hij is opgegroeid met die vraag.
Toen hij nog een kind was, had zijn vader een lange discussie met een Turkse generaal die stelde dat ‘de islam en alleen de islam’ de verklaring was. Kuru erfde de frustratie van zijn vader, die niet meteen tegenargumenten vond terwijl hij aanvoelde dat er iets niet klopte in het betoog van de generaal. Toch ontkent Kuru niet dat de toestand waarin de meeste moslimlanden zich nu bevinden bepaald niet florissant is. Integendeel, hij wijdt er een volledig hoofdstuk in zijn boek aan.
In de 49 landen met een moslimmeerderheid zijn er meer oorlogen dan in de rest van de wereld samen. Bovendien zijn ze gemiddeld veel minder democratisch. En terwijl de gemiddelde geletterdheid in de wereld 84 procent bedraagt, de scholing 7,5 jaar en de levensverwachting 69 jaar, is dat voor de moslimlanden respectievelijk 73 procent, 5,8 jaar en 66 jaar. De cijfers dateren van 2010 en zijn sindsdien zeker niet verbeterd. Dat de moslimlanden achterlopen, staat dus buiten kijf.
Toch weigert Kuru te aanvaarden dat ‘de islam’ het probleem is. Hij verwijst daarvoor naar de bloeiperiode in de moslimwereld van grofweg de 7e tot en met de 11e eeuw. Die periode is weinig bekend in het Westen, maar is van groot belang geweest voor de wereldgeschiedenis. Ze begint met de profeet Mohammed (570-632) en de vier ‘rechtvaardige kaliefen’ – Aboe Bakr, Omar, Uthman en Ali – die grote delen van de Perzische en Byzantijnse rijken veroverden, en Egypte. In 661 nam de dynastie van de Omajjaden de macht over en werd Damascus de hoofdstad. Het moslimrijk breidde zich verder uit naar het oosten en naar het Iberische schiereiland, Al-Andalus. In 750 kwam de dynastie van de Abbasiden aan de macht en verhuisde de hoofdstad naar Bagdad. Daar zou het kalifaat zijn zetel hebben, tot de Mongolen van Dzjengis Khan de stad in 1258 met de grond gelijkmaakten.
Algoritme
Het is vooral de periode van de Abbasiden die herinnerd wordt als de Gouden Tijd. In de 8e en 9e eeuw werden in Bagdad talloze vertalingen gemaakt van filosofische en wetenschappelijke boeken uit onder meer het Grieks, het Syrisch, het Perzisch en het Sanskriet.
Een interessant voorbeeld van het intellectuele belang van Bagdad van toen is Mohammed ibn Moesa al-Chwarizmi (c. 780 – c. 850), een van de grootste wetenschappers uit de geschiedenis. Al-Chwarizmi schreef invloedrijke boeken over wiskunde, astronomie en geografie. Hij introduceerde de nul en andere Indische cijfers in het Arabisch. Met die nieuwe cijfers vond hij de algebra uit, waarzonder onze wereld van computers en artificiële intelligentie ondenkbaar is.
In de 12e eeuw werden zijn werken in het Latijn vertaald (onder meer Algoritmi de numero indorum, waarbij het woord algoritme de Latijnse vertaling was van Al-Chwarizmi) en vonden de gearabiseerde Indische cijfers ook in Europa ingang. Tot in de 16e eeuw gold Al-Chwarizmi’s boek De theorie van transformatie en herstel als standaardwerk aan Europese universiteiten.
Al-Chwarizmi is maar één voorbeeld in een lange lijst van wetenschappers en filosofen die kennis uit de Griekse oudheid gebruikten, daaraan Indische of Perzische inzichten toevoegden en uiteindelijk tot nieuwe theorieën kwamen. De vertaling van hun werken in het Latijn was essentieel voor de totstandkoming van de Europese renaissance op wetenschappelijk, cultureel en filosofisch vlak.
Al-Andalus
In die bloeiperiode kende de moslimwereld ook de grootste steden met de grootste bibliotheken. Tussen 800 en 1000 telde Bagdad naar schatting tussen de 300.000 en 1 miljoen inwoners.
In het jaar 1000 had Cordoba in Al-Andalus een bevolking van 450.000 inwoners, terwijl Parijs slechts 10.000 inwoners had. In de 8e eeuw importeerden moslims papierproductie-technieken uit China.
Net als de boekdruk-kunst in het Europa van de 15e eeuw maakte papier de productie van boeken veel eenvoudiger en goedkoper. We kunnen gerust spreken van een papierrevolutie die de verspreiding van boeken en kennis enorm versnelde.
De bibliotheken van Bagdad en Caïro telden naar schatting 1 miljoen boeken, terwijl die van Cordoba ongeveer 400.000 boeken had. In Europa telden bibliotheken van kloosters en kathedralen minder dan 500 boeken.
Kortom, tijdens de periode die we de middeleeuwen noemen, was de moslim beschaving ver vooruit op het christelijke Europa. Dat is voor Kuru dan ook het bewijs dat niet de islam de reden is voor de neergang van de moslimwereld. Volgens hem is de oorzaak te vinden in de alliantie die in de 11e eeuw werd gesloten tussen de militaire staat en de oelama, de groep van orthodoxe islamitische geleerden. Een interessante stelling die nadere toelichting verdient, ook omdat we in Europa een soortgelijke trend hebben gekend.
Onafhankelijk
De fenomenale productie van filosofische en wetenschappelijke ideeën in de moslim-wereld tussen de 7e en de 11e eeuw was alleen mogelijk door een grote openheid, waarbij onorthodoxe meningen getolereerd werden.
Die openheid was volgens Kuru voornamelijk te danken aan de economische onafhankelijkheid van de islamitische geleerden. De oelama, met uitzondering van rechters en enkele andere geleerden, kregen geen vergoedingen van de staat en moesten dus zichzelf onderhouden. De meeste geleerden waren handelaar of ambachtsman in de textielindustrie, andere waren boekverkoper, boekkopieerder, vertaler of leraar. Slechts 8,5 procent werkte als ambtenaar en werd dus betaald door de staat.
Bovendien had de kalief in de bloei-periode geen echte religieuze macht. De Omajjaden en de Abbasiden claimden die autoriteit wel, maar ze was vooral symbolisch. Volgens de sjiieten waren de Omajjaden niet legitiem omdat ze Hoessein, de kleinzoon van de profeet en de zoon van de vierde kalief, Ali, hadden vermoord. Maar ook veel soennieten betwistten de religieuze legitimiteit van beide dynastieën omdat ze alleen van de eerste vier kaliefen het religieuze gezag aanvaardden.
Denkscholen
Dankzij de onafhankelijkheid van de islamitische geleerden en de beperkte religieuze macht van de staat konden verschillende interpretaties en dus denkscholen in de islam ontstaan. In tegenstelling tot de eerste eeuwen van het christendom werden geen concilies georganiseerd om een gezamenlijke orthodoxe lijn uit te zetten en werden er dus geen groepen die een andere interpretatie hadden geëxcommuniceerd. Dat maakte de islam, althans in de eerste vijf eeuwen van zijn geschiedenis, fundamenteel verschillend van het christendom. Islamitische geleerden konden kritiek geven op de kalief en de staat, en konden weigeren om de bevelen van de kalief te volgen. Ook filosofen konden theorieën verkondigen die ver afweken van wat we vandaag de orthodoxe islam noemen. Zo vond de filosoof Abu Nasr al-Farabi (870-950) dat religie wel nodig was voor het goed functioneren van een staat, maar dat het niet belangrijk was welke religie dat was.
Landbouwcrisis
Wanneer en waarom is die open moslim-samenleving dan geëvolueerd naar een veel geslotener samenleving? Vaak wordt de schuld in de schoenen geschoven van de islamitische geleerde Abu Hamid al-Ghazali (1056-1111). Hij volgde de rationele, maar strenge en letterlijke interpretaties van de islam: het asharisme. In zijn boek De incoherentie van de filosofen pleit hij tegen het gebruik van Griekse filosofie omdat die in contradictie zou zijn met de islam. De twee belangrijkste islamitische filosofen, Al-Farabi en Ibn Sina (in het Latijn bekend als Avicenna), noemde hij ‘kafir’ of ongelovigen.
Volgens Kuru speelde Al-Ghazali een belangrijke rol in de creatie van een grotere islamitische orthodoxie, maar is het overdreven om hem daarvoor alle schuld – of krediet – te geven. Eerder was hij een exponent van zijn tijd, waarin zich belangrijke politieke en economische veranderingen voordeden.
Zo leidde verzilting en een afkoeling van de aarde tot een crisis in de landbouw, met hongersnood en chaos tot gevolg. De inkomsten uit de landbouw daalden, terwijl de bureaucratie en het leger aan het hof van de Abbasiden groeiden. Tegelijk kwam er migratie naar het tweestromenland op gang, met name van een Turkmeense stam, de Seltsjoeken. De militairen werden meer en meer betaald via de toewijzing van resterende landbouw-opbrengsten, het zogenaamde iqta-systeem.
Dat leidde op den duur tot een soort feodalisme, wat de internationale handel en de kaste van kooplieden fataal werd. De Seltsjoeken namen in 1040 de macht over van de Abbasiden, die enkel nog symbolisch het kalifaat mochten houden. De nieuwe heersers installeerden het sultanaat en versterkten de trend richting meer orthodoxie. Ze bevorderden de stichting van madrassa’s of staatsscholen, waar de strenge asharileer werd onderwezen. Zo raakte de orthodoxe lijn systematisch over de moslimwereld verspreid. Nu de koopliedenkaste ten onder was gegaan, hadden islamitische geleerden geen andere keus dan les te gaan geven aan die madrassa’s.
Op die manier werd de alliantie tussen de militaire staat en de oelama gesmeed. Al-Ghazali gaf de trend een extra ideologische en religieuze basis. Het bondgenootschap tussen de staat en de geloofsgemeenschap werd bovendien versterkt door invasies. De eerstkruistocht van 1096-1099 was een heilige, christelijke oorlog tegen de moslimwereld. De Seltsjoeken reageerden met nog meer militarisering en een nog hardere lijn. In het begin van de 12e eeuw leidde de invasie van de Mongolen van Dzjengis Khan tot een destructie op enorme schaal.
Kortom, de ondergang van de internationale handel, de militarisering van het overheidsapparaat, de verspreiding van de orthodoxe ashari-islam via madrassa’s en de fragmentatie van het islamitische rijk dat vanuit het westen en het oosten werd binnengevallen, leidden ertoe dat er een einde kwam aan de scheiding tussen de staat en de oelama. Dat was het keerpunt, betoogt Kuru.
Open samenleving
Overigens vond in Europa een soortgelijke evolutie plaats, met name in het begin van de middeleeuwen. In de decennia voor het einde van het Romeinse Rijk werd Europa ook geteisterd door invasies: van de Ostrogoten, de Visigoten, de Germanen en andere migrerende volkeren. Ook in Europa waren de (vroege) middeleeuwen gekenmerkt door een einde aan internationale handel, een hard feodaal systeem en een intellectueel leven dat werd gedomineerd door de kerk. Niet filosofen en wetenschappers maar ridders en abten zwaaiden de plak. En de Al-Ghazali van de christenen was Augustinus, die na een even turbulent leven de orthodoxe lijn van de kerk vastlegde en discussie onmogelijk maakte.
Kuru sluit zijn boek af met een interessante gedachte over de dominantie van het Westen versus het Oosten. De moslimwereld was superieur op cultureel, economisch en militair vlak van grofweg 700 tot 1200. Daarna kwam Europa op, onder meer via de internationale handel, waardoor het een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau kende als de moslimwereld. Maar na 1600 op intellectueel niveau (Kepler en Galileo) en na 1750 op economisch en militair niveau is hetWesten de dominante factor geworden.
Dan rest nog de vraag: hoe komt het dat de moslimwereld er maar niet in slaagt om uit haar periode van verval te raken en een nieuwe bloeiperiode in te luiden? Het antwoord moeten we deels zoeken in het kolonialisme, dat de culturele beweging van Al-Nahda (‘het ontwaken’ in het Arabisch) in de 19e eeuw heeft tegengehouden. Veel belangrijker nog is het feit dat de moslimstaten, in alliantie met de oelama, weigeren om opnieuw aan te knopen met de open samenleving en er alles aan doen om het kritische denken in de kiem te smoren. We kunnen daarom alleen maar hopen dat dit boek ook in die landen wordt gelezen.
Koert Debeuf
- 1974: Geboren in Breda.
- Studie: Doctoraat filosofie, master geschiedenis.
- 2003-2008: Woordvoerder Guy Verhofstadt (Open VLD).
- 2011-2016: Woont in Caïro.
- Academia: distinguished adjunct professor in Middle East Studies (VUB) en visiting research fellow (Oxford)
- 2017-nu: Europees directeur van het Tahrir Institute for Middle East Policy Europe.
- 2019-nu: hoofdredacteur van de Europese nieuws – en opiniesite EU observer