In het rijk Al-Andalus op het Iberisch Schiereiland deelden joden, moslims en christenen tot 1492 een hoogstaande cultuur. Tot de joden en moslims werden verdreven.

In het boek Children of Al-Andalus, dat deze maand verschijnt, komen hun nazaten aan het woord. Zo opent De Groene Amsterdammer van 3 februari een artikel over het boek en de schrijvers er van. De 3 alinea’s hieronder komen uit dat artikel, dat veel uitgebreider is en dat ik ter lezing aanbeveel.
Nooit hadden Hicham Ghalbane (37) en Rick Leeuwestein (35) kunnen bedenken dat ze een huissleutel zouden vasthouden uit Al-Andalus, beter bekend als het Moorse rijk dat tussen 711 en 1492 was gevestigd op het Iberisch Schiereiland, het huidige Spanje en Portugal. Sinds 2015 sporen de twee mannen de restanten van dat rijk in Marokko op. Immers: na de val van Granada in 1492 joegen de christenen stapsgewijs de joden en moslims het veroverde gebied uit en een deel van hen vluchtte naar Marokko. Hun genen leven voort in naar schatting drie à vijf miljoen Marokkanen en één van hen kwam aanzetten met de sleutel van het huis dat zijn voorvaderen vijf eeuwen geleden achterlieten.
Tijdens zomervakanties in Marokko maakte Ghalbane onbewust kennis met Al-Andalus. Bij familie in Casablanca, Fes en Marrakesh at hij bijvoorbeeld bastilla, een hartige taart die oorspronkelijk het armenvoedsel op het Iberisch Schiereiland was. Hij hoorde Andalusische muziek waarin de kenmerkende Arabische kwarttonen ontbreken. Zijn hele leven had hij momenten waarop hij zich afvroeg wie hij was, Nederlands, Marokkaans of nog iets anders, dus toen Leeuwestein hem vroeg om de Andalusische invloeden in Marokko te traceren, zei hij meteen ja. Leeuwestein had zich al flink ingelezen en contacten gelegd met Marokkanen met een Andalusische achtergrond. Via via verzamelden ze steeds meer namen van mogelijke gegadigden voor hun onderzoek, die ze een vragenlijst over hun familiegeschiedenis lieten invullen. Ze raadpleegden Marokkaanse deskundigen als Mohammed Razzouk en Joseph Toledano. Op grond van al die informatie kozen ze veertig kandidaten die representatief waren voor de geschiedenis van Al-Andalus. Het werd een redelijke mix van joden en moslims, en de meesten waren in de jaren vijftig of eerder in Marokko geboren, ook al woonden ze nu soms ergens anders. In 2017 reisden Leeuwestein en Ghalbane voor het eerst af om gesprekken te voeren, daarna gingen ze nog twee keer.
Gevoelens van verlies, angst en heimwee werden van generatie op generatie doorgegeven. Maar bij elkaar voelden de joden en moslims met Andalusische wortels zich nog heel lang thuis. Dat bleek bijvoorbeeld in toevluchtsoord Chefchaouen, waar ze samenleefden en christenen de toegang ontzegden, uit wraak voor de gebeurtenissen op het Iberisch Schiereiland. Pas op 14 oktober 1920, tijdens de Rifoorlog, kwamen er voor het eerst christenen binnen. Het waren Spaanse troepen, die Chefchaouen bezetten – Leeuwestein en Ghalbane spraken iemand wiens vader het meemaakte. De Spanjaarden waren verbaasd: ze proefden de sfeer van een Spaans bergdorp, met oude ambachten en joodse inwoners die een soort middeleeuws Spaans spraken.
With our international photo book “Children of Al-Andalus” we hope to promote mutual knowledge and inter-cultural relations among the Andalusian Muslims and Jews and understanding towards these people. Especially about how these two groups are trying to preserve their common legacy and cultural heritage. A fascinating journey through five centuries of history in Morocco, staring from their expulsion from Spain and Portugal in 1492.
De opstelling van de auteurs en hun boek zijn voor mij een eerbetoon aan al-Andalus. Niet persé voor “wat in het Spaans la convivencia heet: de coëxistentie, het naast elkaar bestaan van moslims, joden en christenen onder de vlag van één Andalusische cultuur.” Met veel historici kan ik er alleen maar op wijzen dat dat samenleven vooral niet geidealiseerd moet worden. Maar dat aan al-Andalus een positieve bijdrage aan de latere “westerse” samenleving mag en moet worden toegekend, en dat die bijdrage onvoldoende in “het westen” bekend is dan wel onderkend wordt, dat ben ik helemaal met ze eens.
Bronnen: