‘Als iets slecht is binnen de islam, zoals moslimse zelfmoordaanslagen, dan is Leezenbergs argument dat óf niet-moslims zich er óók aan schuldig maken, óf dat anderen (‘Amerika’) ervoor verantwoordelijk zijn. En wat goed is, kan eigenlijk niet niet-moslims zijn.’ De arabiste Machteld Allan antwoordt de filosoof Michiel Leezenberg die schreef dat de islamitische wereld maar liefst twee Verlichtingen heeft doorgemaakt.
- Inleiding
- Islamitische filosofie zegt weinig over de islam
- Adam was een moslim
- Arabisch-islamitische superioriteit – gezwam met een missie
- Al-Afghani en Abduh
- Over de “oorspronkelijke leer” en verschijningsvormen daarvan
Inleiding
Michiel Leezenberg maakt zich in zijn artikel ‘De twee Verlichtingen van de islam’ schuldig aan wat tijdens mijn studie ‘het-lesbische-nonnen-in-de-Middeleeuwen’-argument werd genoemd, ofwel een a-historische redenatie. Zo’n nonnen-argument wordt ingezet ter apologie of promotie van een modern fenomeen door middel van een projectie van dat fenomeen op het verleden. Iemand, ik weet niet meer wie, waarschijnlijk een vrouw uit de hoek van de zogenaamde gender-studies, had in de jaren ’80 een boekje geschreven waarbij ze aantoonde dat nonnen zich in de Middeleeuwen te buiten gingen aan lesbische vrijages, waarmee ze hun aparte identiteit vorm gaven. Het probleem is echter dat moderne begripsvorming (‘lesbisch’) ruw op historische situaties geplakt wordt, wat een nogal armetierig, maar ook belachelijk geschiedbeeld oplevert, waarin middeleeuwse kloosters optreden als een soort vrouwencafé’s of verenigingen voor homo-emancipatie. Omdat het een puur apologetisch argument is, schiet het tekort als geschiedschrijving, en omdat het tekort schiet als geschiedschrijving, werkt het uiteindelijk ook niet als apologie.
Middeleeuws Andalusië fungeert in sommige academische kringen ook als zo’n a-historische lesbische non, zoals ook Mat Herben in zijn artikel van 11 februari liet zien. Een gewenste situatie in het heden (bijvoorbeeld de multiculturele, seculiere of ‘open’ maatschappij vol geëmancipeerde moslims) wordt in zijn geheel geprojecteerd op de Middeleeuwen, waarbij de onderliggende idee is dat de islam niet in de weg hoeft te staan als we zo’n maatschappij verlangen. Sterker nog: Andalusië onder islamitische heerschappij fungeert als de moeder aller multiculti-maatschappijen. Eén stapje verder in deze redenatie en de islam is zelfs onmisbaar geworden voor zo’n ‘open’ maatschappij. Hoewel Leezenberg dit ontkent, en betoogt dat Herben zijn genuanceerde visie geen recht doet, maakt hij zich wel degelijk schuldig aan deze wijze van redeneren.
Leezenberg voelt zich, net als onze gender-specialiste, ook geroepen een modern fenomeen, in zijn geval de hedendaagse islam, te verdedigen tegen vooroordelen. Hij zoekt daarom iets positiefs om aan de islamitische geschiedenis op te leggen. Dat is ‘de Verlichting’ geworden, die hij associeert met rationalisme, secularisme, tolerantie, godsdienstkritiek, liberalisme, you name it, geen slagwoord blijft onbenut.
En wat blijkt? De islam was zelfs eerder en beter verlicht dan het Westen!
Het doet mij als historicus pijn aan de ogen om een middeleeuwse filosoof ‘de islamitische Kant’ of ‘een islamitische Voltaire’ te horen noemen. Het doet noch recht aan al-Farabi, noch aan Kant. Het gaat mij hier echter nog om iets anders: de fout die Leezenberg maakt de islamitische filosofie op te voeren in een apologie van de islam als geheel.
Islamitische filosofie zegt weinig over de islam
Wie begint met de studie van de geschiedenis van de islam, ontdekt dat de typische vragen van de middeleeuwse christelijke filosofen, ook door filosofen in Bagdad en Andalusië gesteld werden. Dat is een vrolijke ontdekking, omdat het laat zien dat er veel vragen zijn die de middeleeuwse mens binden, al komt de één uit Bagdad en de ander uit Parijs. Ik zou me kunnen voorstellen dat ook Leezenberg deze ontdekking heeft gedaan en er net zo vrolijk van geworden is. Zó vrolijk, dat hij een graai doet in de Europese achttiende eeuw en de islamitische middeleeuwse filosofie ‘de eerste Verlichting’ noemt van de islam. Bovendien voert hij die filosofie op als bewijs voor de potentiële verlichtheid van de islam. Het probleem is echter dat de islamitische filosofie heel weinig zegt over de islam.
Ibn Rushd (Averroës) en de andere ‘islamitische’ filosofen zijn geen kerkvaders of heilige dogmatici, zoals bijvoorbeeld de middeleeuwse christelijke filosoof Thomas van Aquino dat wel is voor het katholicisme. Een moslim die wil weten hoe hij moet leven en een ‘goede’ samenleving moet stichten, zal niet naar Ibn Rushd grijpen, maar naar de Koran en naar hadithverzamelingen, waarin de woorden en daden van zijn profeet Mohammed opgetekend staan. Al het islamitisch recht, het personenrecht, maar ook het islamitisch ‘staatsrecht’ -de theorie van het kalifaat – put uit slechts deze twee kennisbronnen: de Koran en de hadith. Er is geen ruimte voor de ratio als zelfstandige kennisbron, zoals in de filosofie. Er is weliswaar geleerde redenatie door een religieuze kaste (de oelama) mogelijk, maar dat is alleen omdat men is overeengekomen dat deze redenatie door de Koran en hadith zou zijn toegestaan. Elke redenatie door een rechtsgeleerde is bovendien aan strikte regels gebonden: het mag alleen als de Koran en hadith geen uitsluitsel geven. Verder moeten Koran of hadith altijd het uitgangspunt zijn van een eventuele analogie, en alle religieuze rechtsgeleerden moeten het over een gegeven redenatie eens zijn voordat die rechtskracht krijgt, wat óók weer zijn basis heeft in de hadith.
De islamitische filosofen, kortom, leren ons niets over het islamitisch recht. En het is niet de islamitische filosofie, maar het islamitisch recht op basis waarvan het individuele moslimse leven én de ideale islamitische maatschappij moeten worden ingericht. De inrichting van zo’n ideale maatschappij op basis van het islamitisch recht vormt de kern van de islam als godsdienst. Anders gezegd: de ‘islamitische’ filosofie borduurt wat voort op de Griekse filosofie, terwijl het islamitische van de islam te vinden is in het recht, dat zich niet op Plato en Aristoteles baseert, maar uitsluitend op Koran en hadith. Leezenbergs focus op de ‘islamitische’ filosofie verhult dat de filosofie helemaal niet meedoet in de islam. Daarnaast is er in de middeleeuwse filosofie geen Verlichting in de achttiende-eeuwse zin te vinden, tenzij je het begrip Verlichting zo algemeen definieert dat het zijn betekenis verliest.
In een westerse cultuur is het helemaal niet erg om te zeggen dat iets is ontleend aan een andere of vroegere cultuur. Zo zeggen we heel gemakkelijk en zonder schaamtegevoel dat alle filosofie ‘niet meer dan voetnoten zijn bij Plato’ of dat in de architectuur van een kerk ‘moorse invloeden’ zichtbaar zijn. Sterker nog: imitatie of adaptatie van vreemde of vroegere cultuurelementen wordt vaak juist gezien als een teken van de flexibiliteit of vitaliteit van een cultuur.
Voor een islamapologeet als Leezenberg ligt dat anders. Als iets slecht is binnen de islam, zoals moslimse zelfmoordaanslagen, dan is zijn argument dat óf niet-moslims (‘Tamils’) zich er óók aan schuldig maken, óf dat anderen (‘Amerika’) ervoor verantwoordelijk zijn. En wat goed is, kan eigenlijk niet niet-moslims zijn.
Adam was een moslim
Hierin vinden de islam en de niet-moslimse islamapologie elkaar. Ofschoon de islam als laatste van de drie monotheïstische godsdiensten op het historische podium verscheen, leert de islam dat ze de eerste was. Adam was een moslim, Abraham ook, net zoals Mozes en Jezus. Populaire westerse islamapologeten als Karen Armstrong lossen dit op door te spreken van ‘Abrahamitische godsdiensten’, waarmee het onderscheid tussen de drie eenvoudig wordt opgeheven. Allemaal even ‘goed’, kinderen van één vader. Het is opvallend dat juist mensen als Armstrong, die de mond vol hebben van ‘diversiteit’ en van ‘respect en tolerantie’ voor de Ander, niet weten hoe snel ze de Ander van zijn anders-zijn moeten beroven.
Haar zogenaamde humanisme leidt tot moord op de geschiedenis, historicide – als zo’n woord bestaat – omdat het bij voorbaat onmogelijk wordt gemaakt een religie in zijn historische bijzonderheid te onderzoeken. Het doodt het wetenschappelijk onderzoek, omdat het een puur politiek programma is. Spreken van ‘Abrahamitische godsdiensten’ maakt van een christen een soort moslim. Alsof je zou beweren dat een vrouw een soort man is, of een neger een soort blanke, en dat je dáárom niet mag discrimineren.
Het islamitische idee van Abraham en Jezus als moslims sluit nauw aan bij Armstrongs quasi-historische bevindingen: volgens moslims kunnen joden en christenen hun ware aard terugvinden in de islam. Maar ze hoeven zich niet per se te bekeren: het is genoeg als ze zich onderwerpen aan het islamitisch gezag. Hun aparte identiteit komt daarbij wel te vervallen. Ze krijgen een nieuwe identiteit opgeplakt, die hun status van onderwerping aan de islam juridisch vorm geeft. De islamisering van joden en christenen, die voortaan door het leven moeten als ahl al-kitab, Mensen van het Boek, houdt onder meer in de betaling van een speciale belasting. Wie niet betaalt, mag gedood worden. Dit systeem, dat ook in Andalusië onder islamitische heerschappij opgeld deed, wordt ons door islamapologeten als ‘principiële islamitische tolerantie’ in de maag gesplitst, inderdaad, als een soort Verlichting avant-la-lettre.
Niet alleen niet-moslims, maar ook hun ideeën worden in de islam geïncorporeerd. Zoals een christen ‘eigenlijk’ een (afgedwaalde) moslim is, is bijvoorbeeld ook de moderne wetenschap van moslimse origine. Ga maar na: zonder de islam hadden de niet-moslims Aristoteles niet gekend en dus ook geen moderne wetenschap. Wie goed luistert, hoort soortgelijke redenaties overal, geuit door moslims en niet-moslims. Mensenrechten bijvoorbeeld is ook een moslims idee. Er bestaat zelfs een ‘Universele Islamitische Verklaring van de Rechten van de Mens’, natuurlijk een contradictio in terminis, omdat déze mensenrechten alleen voor moslims gelden, en dus per se niet universeel zijn. Democratie: onder de sharia krijgt de ware democratie gestalte, zoals de fundamentalist Tariq Ramadan en diverse islamdeskundigen ons voorhouden. De Tempelberg in Jeruzalem: ‘eigenlijk’ een moslims heiligdom. De islam zou ook de wetenschap stimuleren en de Koran ‘voorspelt’ zelfs de atoombom en de manier waarop een foetus groeit in de baarmoeder. Leezenberg zelf schrijft in een artikel over islam en Darwin: “Er staan passages [in de Koran] die je met een beetje goede wil best als aankondigingen van de evolutieleer kunt duiden.”
Een variatie op deze islamisering van niet-islamitische personen en ideeën geeft Leezenberg in zijn artikel over de ‘twee Verlichtingen’ van de islam. Hij beschrijft pogingen van negentiende-eeuwse islamitische maatschappijen zich staatsrechtelijk te hervormen. Dat doen ze door afstand te nemen van het islamitisch recht, en grondwetten in te voeren. Deze aanzet tot secularisatie noemt Leezenberg de ‘tweede periode van islamitische Verlichting’ (de eerste Verlichting was die van de filosofen). Maar wat is er ‘islamitisch’ aan deze secularisatie? Hoe kan secularisering überhaupt religieus zijn? Dat kan alleen als je het idee van secularisatie, net als de evolutieleer, de democratie, de atoombom en andere niet-islamitische ideeën, bij de islam inlijft als islamitische ideeën. Deze inlijving lijkt op modernisering van de islam en wordt als zodanig door Leezenberg ook toegejuicht. Het punt is dat juist de islamisering van het secularisme de zo gezochte secularisatie van de islam in de weg staat. Alleen als de islam de mensenrechten de mensenrechten kan laten, de politiek de politiek, de wetenschap de wetenschap – en de christenen de christenen -, is er sprake van werkelijke secularisering.
Leezenberg schaart alle in zijn ogen ‘goede’ ontwikkelingen onder de door hem zelf bedachte ‘tweede islamitische Verlichting’. Zo perst hij ook Arabische christelijke intellectuelen, die tijdens de inzakking van het Ottomaanse rijk een seculiere maatschappij verlangden in het Midden-Oosten, onder die noemer. Iemand als Farah Antoun, die vond dat de taal, en niet de religie, de Arabieren verbond. Een seculier Arabisch nationalisme, en niet de islam, zou volgens hem de Arabieren verenigen. Is het Arabisch nationalisme verlicht? Misschien omdat het een seculiere maatschappij zou voorstaan, als we Leezenberg volgen. Maar Leezenberg noemt dit seculariseren juist weer onderdeel van een ‘islamitische’ Verlichting. Hoe kun je een christen die de macht van de islam wilde terugdringen ‘islamitisch’ noemen?
Arabisch-islamitische superioriteit – gezwam met een missie
Bij Leezenberg is er geen touw aan vast te knopen, maar het is eigenlijk heel eenvoudig. Er is, helaas voor de christenen en joden in het Midden-Oosten, geen Arabisch nationalisme mogelijk gebleken zonder de islam. Een seculier Arabisch nationalisme kan niet bestaan. Waarom niet? Omdat de Arabieren één groot ding gedaan hebben in de geschiedenis, datgene waaraan ze hun identiteit en trots ontlenen: de kolonisatie van een groot gebied door de islam. De taal van de Koran, het Arabisch, was daarvan een belangrijk vehikel. Etnisch-Arabisch zijn, Arabisch spreken en moslim-zijn vallen praktisch samen in het Midden-Oosten. Een Arabisch-sprekende christen of jood is dus niet alleen geen moslim, een gemankeerde gelovige dus, maar ook een gemankeerde Arabier, zoals ook niet-Arabische moslims in Arabische ogen gemankeerde moslims zijn. Een Arabische jood of een Arabische christen is feitelijk een oxymoron in het Midden-Oosten. Moslims met macht en aanzien (zoals de koningen van Jordanië en Marokko) noemen zich ‘afstammeling van de profeet’ en zijn dus per definitie Arabisch. De grondlegger van de bekendste Arabisch-nationalistische beweging, de Baath, was weliswaar een christen, maar hij bekeerde zich aan het einde van zijn leven tot de islam, zo wil althans de Iraakse nationalistische propaganda. De boodschap: een zuivere Iraakse nationalist kan geen christen zijn. En denk ook eens aan het zogenaamd ‘seculiere’ nationalisme van de PLO van Yasser Arafat, die de Egyptische Moslim Broederschap tot zijn grootste inspiratiebronnen rekende, en zichzelf bestempelde als politiek-spiritueel erfgenaam van de Moefti van Jeruzalem.
Deze gevoelens van Arabisch-islamitische superioriteit bestaan, en ze zijn mede schuldig aan de mislukking van waarlijk seculiere, pluralistische maatschappijen, waarin niet-moslims of niet-Arabieren een volwaardige plaats kunnen innemen. Maar dat wil er bij Leezenberg niet in. Hij wijt de Midden-Oosten dictaturen aan ‘een scheefgelopen proces van modernisering’.
Ook hier wordt alles ingezet om de islam te vrijwaren van kritiek. Dat Iran een islamitische dictatuur is, ligt volgens Leezenberg aan het feit dat de sharia tot grondwet is gemaakt, wat ‘geen precedenten heeft in de islamitische wereld’. Een grondwet is een westers, modern idee, en volgens Leezenberg heeft Iran, door een islamitische grondwet in te voeren ‘één Verlichting teveel’ doorgemaakt. Eén Verlichting teveel. Wat een akelig eufemisme trouwens voor het laten verdwijnen van dissidenten en het ophangen van zestienjarige meisjes voor overspel.
Té westers dus, Iran, té modern. Het is gezwam, maar gezwam met een missie: als Iran een islamitische dictatuur is, beweert Leezenberg , ligt dat aan een westers idee, namelijk aan de invoering van een grondwet, en niet aan de islam. Waarschijnlijk ligt de atoombom die we straks op ons hoofd krijgen, volgens Leezenberg ook aan een westers idee. O nee, wacht even, die atoombom die stond al in de Koran, dat is waar ook.
Al-Afghani en Abduh
Ook bij de naam Mohammed Abduh bleven mijn ogen haken. Is Abduh werkelijk een seculier, modernistisch, rationalistisch denker, zoals Leezenberg ons voorspiegelt? Ik denk het niet, want dan zou hij vast geen grootmoefti van de orthodox-conservatieve Azhar-universiteit zijn geworden, wat Leezenberg onvermeld laat. Of heeft Abduh soms ook ‘één Verlichting teveel’ doorgemaakt?
Ik zou willen beweren dat Abduh, samen met zijn leermeester en maat Jamal ad-Din al-Afghani, de filosofische grondleggers zijn van het moderne moslimfundamentalisme. De keten al-Afghani, Rashid Rida, Hassan al-Banna, Sayyid Qutb is een bijzonder vloeiende. De verhitte gesprekken die ruim honderd jaar geleden in een Caireens café onder leiding van Jamal ad-Din al-Afghani werden gevoerd, spitsten zich toe op de vraag hoe het in godsnaam zover had kunnen komen dat de oemma (de islamitische natie) haar politieke macht aan het verliezen was, en hoe dit kosmische onrecht zo snel mogelijk weer ongedaan zou kunnen worden gemaakt.
Al-Afghani en Abduh zou ik karakteriseren als reactionairen, niet als Europese Verlichtingsadepten. Hun motivatie om de islam te hervormen was gericht op het herstel van het kalifaat. Ze waren inderdaad bereid om een beetje rond te kijken buiten de eigen cultuur, maar dat was omdat ze dachten dat het Westen de trukendoos van de macht in handen had. Al-Afghani betoogt in verschillende geschriften dat de moderne wetenschap de macht van de westerse wereld verklaart. Daarom moet de islam die wetenschap óók gaan omhelzen, en wel als zijnde ‘islamitisch’. Soortgelijke redenaties vinden we ook bij Tariq Ramadan. Ik weet niet of je dit modernisering van de islam moet noemen. Het is eerder islamisering van de moderniteit. Met de Europese Verlichting heeft het, wederom, weinig te maken.
Over de “oorspronkelijke leer” en verschijningsvormen daarvan
Bij de 19de-eeuwse herontdekking en ‘verering’ van Averroës, waar Leezenberg zo blij van wordt, laat hij onvermeld dat het maar een handjevol, meest christelijke intellectuelen was in Beiroet dat Averroës las. Een beetje mager onderdeel dus van Leezenbergs ‘tweede islamitische Verlichting’. Daarbij komt, dat Averroës feitelijk westerse literatuur was geworden. Terwijl de moslimse orthodoxie Averroës’ werk als heidens had verworpen en zijn boeken in Andalusië waren verbrand, werd het werk in het Westen levend gehouden door zijn joodse leerlingen en in de christelijke scholastiek, tot een aantal van zijn geschriften in de negentiende eeuw, door het werk van Duitse Oriëntalisten, opnieuw beschikbaar kwam in de Arabische wereld. Tot op de dag van vandaag is de Averroës-interpretatie een niet-moslimse aangelegenheid gebleven.
Let wel: het gaat me er niet om van wie Averroës is. Maar als de islam hem niet lust, wie zijn wij dan om hem tot islamitisch erfgoed te verklaren?
Het laatste stukje verwarring dat Leezenberg sticht, is het islamfundamentalisme aan te duiden als ‘islamitisch leninisme’. Waarom zou je zoiets doen? Schieten we iets op met die analogie? Hij omschrijft dit ‘leninisme’ als ‘ideologische scherpslijperij, de nadruk op de noodzaak van propaganda en partijorganisatie, intolerantie van afwijkende meningen en machtsblokken’. Ook hier weer die nietszeggende slagwoorden, die uitsluitend bedoeld zijn om tegenover de ‘klassieke islam’ te stellen, waarin dit soort kwaad volgens Leezenberg niet voorkomt.
Toch is het interessant, niet omdat we er wijzer van worden, maar omdat het iets verraadt van Leezenbergs denktrant, die door veel mensen wordt gedeeld. Er is sprake van een ‘klassieke’ islam die ongeperverteerd is, open, verlichtingsbereid, en een modern ‘islamitisch leninisme’ dat, net als het echte leninisme, de oorspronkelijke leer heeft gecorrumpeerd. Om in Leezenbergs terminologie te blijven: het (islamitisch) leninisme is als het ware ‘één Verlichting te ver’.
We mogen dus de islam niet beoordelen naar zijn verschijningsvormen, net zoals we het communisme niet mogen beoordelen naar het leninisme. Het is de nobele taak van de intellectueel de dieper liggende, onzichtbare waarheid omtrent de islam te ontsluieren en aan beleidsmakers voor te leggen, zoals Leezenberg met zijn stuk zegt te beogen.
Ik moest hierbij denken aan Bernard-Henri Lévy, die ooit heeft opgemerkt dat er niets anders of eigenlijkers aan het communisme is dan de vorm die het in de Sovjet-Unie heeft aangenomen. Met andere woorden: er ís niets dan de Goelag, de staatscontrole, de onvrijheid. De gestalte is de inhoud.
Bron: Trouw, 18 maart 2006