In de lente van 711 steekt Tarik is Ziyad met twaalfduizend Berbersoldaten de zeestraat over van Ceuta naar de rotspunt die later zijn naam zal dragen: Gibraltar is een verbastering van Djebel al-Tarik’ Als koning Rodrigo van Spanje hiervan bericht ontvangt, breekt hij de strijd tegen de Basken bij Pamplona af en trekt naar het zuiden om de Moorse invasie het hoofd te bieden. De moren weten echter de Spaanse overmacht te verslaan. Na deze overwinning sluiten massa’s ontevreden lijfeigenen zich bij de moren aan en ook de joden van Andalusië steunen hen. Tarik benut deze situatie onmiddellijk: hij trekt met geforceerde dagmarsen op naar Toledo. De hoofdstad van het Wisi-Gothische Spanje geeft zich zonder slag of stoot over. ondertussen weet een detachement van zo’n 700 moren Cordoba te veroveren. Deze snelle en diepe penetratie laat evenwel de communicatie- en aanvoerlijnen onbeschermd en een tegenoffensief kan niet uitblijven. In juni 712 steekt dan de gouverneur van de Maghreb, Musa is Nusayr, zelf de straat van Gibraltar over met een leger van achttienduizend moslims, ditmaal voornamelijk Arabieren. Musa stelt allereerst de inval van Tarik veilig door strategische plaatsen in het zuiden te veroveren, zoals Sevilla. De belegering van de oude Romeinse hoofdstad Mérida, waar delen van het Wisi-Gothische leger zich gehergroepeerd hebben, duurt tot juli 713. Dan pas gaat hij op weg naar Toledo waar beide legers zich verenigen. Musa neemt de leiding over. In Toledo laat hij een gouden dinar slaan met in twee talen de belijdenis “Er is geen God behalve God”; aan de Arabische kant staat bovendien de aanduiding “Al-Andalus” en aan de Latijnse kant “Spania”.
In de zomer van 7l4 wordt de invasie voortgezet met de verovering van Zaragoza en Lérida. Na de val van Zaragoza beheersen de Moren de Ebro-vallei. Musa onderwerpt daarop het gebied van Soria tot het Cantabrisch gebergte. Tarik gaat naar het gebied rond Tudela waar hij een verdrag sluit met graaf Fornunatus Casio. Graaf Casio gaat zelfs over tot de Islam en wordt zo de stamvader van de machtige clan van de Banu Qasi. Tarik trekt dan verder westwaarts naar León en Astorga. Dan pas geven Musa en Tarik gevolg aan het bevel van de kalief om in Damascus rekenschap te komen afleggen van hun veroveringen. Zij keren niet meer naar Spanje terug. In Al-Andalus wordt Musa nog in 714 opgevolgd door zijn zoon Abd al-Aziz. Diens moslimgeneraals nemen Évora, Santarem en Coimbra in het huidige Portugal in en bezetten Malaga en Elvira. Abd al-Aziz sluit ook een verdrag met graaf Teodomir van Murcia. Waarschijnlijk capituleert ook Pamplona voor hem. Abd al-Aziz trouwt met Egilona, de weduwe van koning Rodrigo. onder haar invloed gaat hij een kroon dragen en verwacht hij betuigingen van gehoorzaamheid, ook van Arabische legerleiders. Deze zijn echter bedeesd voor separatistische tendensen en voor zijn assimilatie aan de inheemse politieke cultuur en in maart 716 wordt Abd al-Aziz vermoord. Na enkele maanden betreedt de nieuwe gouverneur al-Hurr (716-719) met verse troepen het Spaanse toneel. Hij vestigt zich in Cordoba en voert een nieuw belastingsysteem in. Ook onderneemt hij verscheidene expedities naar het noordoosten van Spanje, hij bereikt Barcelona en Gerona en trekt de Pyreneeën over. Zijn opvolger al-Samh (719-721), die met nog een contingent soldaten naar Spanje komt, neemt in 719 Narbonne in en laat er een machtig garnizoen achter. Zo raakt, met de verovering van Septimanië, uiteindelijk heel het Wisi-Gothische rijk onder Moors bewind.
De Moorse legers trekken evenwel verder. Vanuit Narbonne belegert al-Samh in 721 Toulouse. Maar hier komt hij bij een veldslag tegen koning Eudes van Aquitanië om: de eerste serieuze nederlaag van een moslimleger in Europa. Het jaar daarna volgt de tweede nederlaag van een Moors leger bij Covadonga in het ruige Cantabrische gebergte, nu tegen de Ashren onder leiding van hun hoofdman Pelayo. Deze legendarische slag wordt, ten onrechte, in de traditionele Spaanse geschiedschrijving beschouwd als het begin van de eeuwenlange herovering (Reconquista) van Spanje op de moren. Als de nieuwe Arabische gouverneur Anbasa door hardnekkig Aquitaans verzet Carcassonne in 725 niet weet te bedwingen, lanceert hij in hetzelfde jaar een strooptocht naar Autun, dat hij in augustus plundert. Deze stad in Bourgondië is de meest noordelijke positie die de Moren in Europa, zij het voor korte tijd, ingenomen hebben.
In 731 onderneemt Karel Martel twee plundertochten die Aquitanië verzwakken. Een jaar later weet de nieuwe gouverneur Abd ar-Rahman het Aquitaanse leger te vernietigen en plunderen Moorse soldaten de steden van Bordeaux tot en met Poitiers. Pas dan komt Karel Martel Aquitanië te hulp en volgt in oktober 732 de fameuze slag bij Poitiers. De moslims worden verslagen, de Arabische gouverneur gedood. De slagkracht van Aquitanië is echter gebroken. Koning Eudes van Aquitanië, de enige serieuze rivaal van Karel Martel op het Franse strijdtoneel, wordt nu een cliënt van de Karolingers. Deze kunnen nu ongehinderd de rest van Gallië onderwerpen. De strooptocht naar Poitiers is niet de laatste Moorse inval in Frankrijk; wel is zonder hun indirecte bijdrage het latere rijk van Karel de Grote onvoorstelbaar.
Deze reconstructie van de Moorse verovering van het Wisi-Gotische Spanje roept natuurlijk de vraag op hoe een leger van enkele tienduizenden moren (d.w.z. Berbers en Arabieren) een staat van enkele miljoenen mensen binnen acht jaar kan veroveren. Voor een antwoord moeten we allereerst verwijzen naar de enorme Arabische expansie; binnen honderd jaar na de dood van de profeet Mohammed heerst een islamitisch rijk van voorbij de Indus tot voorbij de Pyreneeën. Maar de snelheid waarmee Spanje veroverd wordt is ongekend: de verovering van Noordwest Afrika duurt 60 jaar en die van Sicilië in de negende eeuw ± 50 jaar. De snelheid van de Moorse verovering van bijna heel het Iberisch schiereiland (behalve enkele ruige bergstreken in het Noorden) en van Septimanië moet dus ook begrepen worden tegen de achtergrond van de interne conflicten van het Wisi-Gothische Spanje dat in het begin van de achtste eeuw zelfs op de rand staat van een burgeroorlog.
De Moorse verovering van Spanje wordt geregeld via verdragen die ongunstiger zijn naarmate er meer verzet is geweest. Zo worden bij Mérida, dat maandenlang belegerd werd, de bezittingen in beslag genomen van alle inwoners die tijdens de inname van de stad zijn gestorven en ook van al wie is gevlucht. Ook worden kerkschatten geconfisqueerd om de kosten van de langdurige belegering te dekken. Bij de capitulatie van Córdoba, waar alleen het Wisi-Gothische garnizoen verzet bood, wordt de helft van de Sinr Vincentiusbasiliek door de moslims opgeëist. Verder is er in Spanje slechts weinig en kortstondig verzet geweest. In die gevallen hoeft men alleen belasting te betalen aan de nieuwe heersers. Het verdrag dat de Arabische gouverneur sluit met graaf Teodomir van Murcia illustreert deze politiek. “In de naam van God, de barmhartige Erbarmer” wordt aan deze “Tudmir’, “bij God en zijn Profeet”, bescherming beloofd en overeengekomen “dat hij niet uit zijn soevereine rechten gezet wordt, dat er geen verandering zal worden gebracht in zijn situatie, noch in die van zijn onderdanen, dat zij niet gevangen gezet worden en evenmin van hun vrouwen en kinderen gescheiden zullen worden, dat zij niet gedood worden, dat hun kerken niet platgebrand noch daaruit cultische voorwerpen verwijderd worden, dat zij niet gehinderd worden in de uitoefening van hun geloof; dit alles zal niet gebeuren zolang hij de verplichtingen die wij hem opleggen zal nakomen. Vrede wordt hem geschonken op voorwaarde dat de volgende 7 steden capituleren: Orihuela, Balantala (Valencia?), Alicante, Mula, Villena, Lorca en Ello. Bovendien zal hij niemand onderdak verlenen die voor ons vlucht of die onze vijand is, noch zal hij enig nadeel berokkenen aan iemand die door onze vriendschap wordt beschermd; evenmin zal hij informatie achterhouden die hij over de vijand te weten komt. Hij en zijn onderdanen moeten jaarlijks een personele belasting betalen van een dinar in baar geld, een schepel tarwe en een schepel gerst, vier maten mout, vier maten azijn, twee maten honing en twee maten olie. Deze belastingen zullen voor slaven gehalveerd worden.” We zien hier dat de inheemse bevolking die geen verzet pleegt de beschermde status van ‘djimmi’s’ krijgt, die geldt voor de ‘volkeren van de Schrift’. Hun geloof, hun bezit, hun rechten en hun interne bestuursstructuur worden gerespecteerd zolang ze de afgesproken belasting in geld en goederen betalen. Deze regeling probeert zo min mogelijk conflicten te creëren tussen de Moorse bezetters en de inheemse bevolking. Zo wordt de overheersing van zo’n 2 miljoen Spanjaarden door enkele tienduizenden soldaten veilig gesteld.
De vestiging van de moren in Spanje verloopt niet geconcentreerd via de stichting van aparte garnizoenssteden zoals Basra, Fostat en Kairouan; de reguliere Arabische hoepen worden over heel het schiereiland verspreid. Ze bemannen de garnizoenen van de grote steden en vestigen zich voornamelijk in de vruchtbare valleien van de Guadalquivir en de Ebro. De nieuwe Arabische heerschappij in Spanje is vooral gebaseerd op economische exploitatie en op militaire controle en niet op verdrijving of uitroeiing van de inheemse bevolking of op vestiging van grote groepen kolonisten. Tot 756 volgen twintig Arabische gouverneurs elkaar in hoog tempo op. Zij vertegenwoordigen wel het centrale gezag van de kalief van Damascus, maar de macht in Spanje wordt uitgeoefend door het Arabische leger. Dit draagt nieuwe gouverneurs voor en schakelt onwelgevallige figuren uit. Aanvankelijk spelen inheemse cliënten van de Arabische heersers politiek nog geen rol. Maar de eerste golf van bekeringen tot de islam en van een zekere integratie in de oriëntaalse cultuur doen twee politieke stromingen ontstaan: de ene ‘partij’ accepteert nieuwe moslims als volwaardig lid van hun gemeenschap en is tot op zekere hoogte bereid voorrechten en inkomsten met hen te delen. ln de toename van het aantal bekeerlingen en hun nakomelingen (muwaladden) zien zij een versteviging van hun positie. Daartegenover staat de ‘partij’ die vasthoudt aan hun exclusieve veroveringsrechten en die voortzetting van de veroveringspolitiek voorstaan. Pas na het mislukken van de invasie van Gallië lijken de Arabische stamlegers zich te schikken in een politiek van duurzame vestiging. Het duurt echter nog tot 743 voordat een regeling tot stand komt waarin de eigendomsrechten van de Arabische veroveraars en hun erfgenamen worden erkend. Maar inmiddels beheersen nieuwe tegenstellingen het toneel van al-Andalus.
In 740 en 741 dreigt de Arabische heerschappij in al-Andalus ten onder te gaan door een grote opstand van de Berbers, die overigens in de Maghreb begint. Deze eerste veroveraars van Spanje worden slechts als tijdelijke hulproepen beschouwd, want na 714 horen we niets meer over eventuele Berbergeneraals. De Berbers vestigen zich met hun nagekomen verwanten voornamelijk op de hoogvlakten en in berggebieden. De politiek van Arabische voorrechten roept grote irritatie op bij de islamitische Berberstammen in Noord-Afrika en al-Andalus, zeker als ze soortgelijke tributen moeten gaan betalen als niet-moslims. Als de rebellie, die in Tanger begint, zich uitbreidt tot heel de Maghreb en overslaat naar al-Andalus, stuurt de kalief van Damascus versterkingen uit Syrië, maar die worden in Noord-Marokko verslagen. De Syrische troepen, voornamelijk cavalerie, slagen er in naar Ceuta te ontkomen. Geplaatst tegenover een overmacht aan Berbers ziet de Arabische gouverneur van al-Andalus zich gedwongen deze troepen uit Ceuta te hulp te roepen. Hij komt wel met ze overeen dat ze binnen een jaar terug zullen keren. Gezamenlijk weten de Arabieren in drie bloedige veldslagen de opstandige Berbers in Spanje te verslaan. De Syrische troepen blijven echter; zij nemen zelfs Córdoba in. De Arabische veroveraars willen hen echter niet onderhouden en de bezetting van Córdoba duurt voort tot 743. Dan treft een nieuwe gouverneur met hulp van een zoon van een vroegere Wisi-Gothische koning een regeling die de nieuwe troepen accepteren. Zij verlaten Córdoba en vestigen zich in de zuidelijke provincies, waarschijnlijk op vroegere kroondomeinen. De troepen van Damascus vestigen zich in Elvira, de mannen van Homs vlakbij Sevilla, het Jordaanse stamleger in Rayya bij Málaga en het Palestijnse in Asido bij Cadiz. Ook in enkele plaatsen in de regio Murcia en in de Algarve worden troepen gevestigd. De Syriërs krijgen tweederde van de lokale gronden in eigendom en ook tweederde van de roerende en onroerende goederen. Als tegenprestatie moeten ze in het leger dienen. Ze worden in twee helften verdeeld die afwisselend onder de wapens staan. De eigendomsrechten van de eerste Arabische veroveraars worden dus verregaand ontzien, die van de Wisi-Gothische adel en grootgrondbezitters verder beknot.
De conflicten onder de Arabische veroveraars duren echter voort tot 756. In dat jaar steekt de jonge Omayadenprins Abd ar-Rahman de straat van Gibraltar over. Hij was in 750 uit Damascus gevlucht waar zijn familie tijdens de staatsgreep van de Abbasiden werd uitgemoord en hij heeft enige tijd bij de Berberstam van zijn moeder in Noord-Afrika vertoeft. Met een leger van Syriërs, Jemenieten en Berbers weet hij de gouverneur van Cordoba, Yusuf al-Fihri, te verslaan. Dan onderwerpt het hele land zich aan Abd ar-Rahman en wordt hij uitgeroepen tot emir. Zo wordt de kleinzoon van kalief Hisham van Damascus de eerste telg uit de Omayaden-dynastie die tot 1009 vanuit Cordoba over een zelfstandig Moors Spanje regeert.
@ Harrie Teunissen
- Paragraaf 1
- Paragraaf 2
- Paragraaf 3
- Paragraaf 4
- Paragraaf 5
- Paragraaf 6
- Paragraaf 7
- Paragraaf 8
- Paragraaf 9
- Paragraaf 10
Inleidende tekst
Paragraaf 1
Tekst onder 1e kop
Paragraaf 2
Tekst onder 2e kop
Paragraaf 3
Tekst onder 3e kop
Paragraaf 4
Tekst onder 4e kop
Paragraaf 5
Tekst onder 5e kop
Paragraaf 6
Tekst onder 6e kop
Paragraaf 7
Tekst onder 7e kop
Paragraaf 8
Tekst onder 8e kop
Paragraaf 9
Tekst onder 9e kop
Paragraaf 10
Tekst onder 10e kop