In februari 2020 verscheen bij uitgeverij uitgeverij Sterck & De Vreese het boek Al Andalus (711-1494), over acht eeuwen godsdienststrijd in Spanje. In de achtste eeuw veroveren de moslims het Iberisch schiereiland Spanje. Al-Andalus (Arabisch Spanje) groeit uit tot een zelfstandig kalifaat met een grote welvaart. Drie eeuwen later heroveren de christenen het gebied in een strijd die bekend staat als de ‘reconquista’.
Na ongeveer achthonderd jaar valt in 1492 het doek definitief voor Al-Andalus. Tijdens de acht eeuwen daarvoor leefden moslims, joden en christenen samen. Vreedzaam en tolerant, zoals sommigen graag geloven. Maar klopt dit met de historische werkelijkheid? Luk Corluy ontkracht deze mythe in zijn boek.
In de achtste eeuw veroveren de moslims het Iberisch schiereiland Spanje. Al-Andalus (Arabisch Spanje) groeit uit tot een zelfstandig kalifaat met een grote welvaart. Drie eeuwen later heroveren de christenen het gebied in een strijd die bekend staat als de ‘reconquista’. Toledo, Cordoba en Sevilla worden één voor één ingenomen. Na ca. achthonderd jaar valt in 1492 het doek definitief voor Al-Andalus als de katholieke koningen Ferdinand en Isabella het emiraat Granada inlijven bij de rest van Spanje. Tijdens die acht eeuwen leefden moslims, joden en christenen samen.
Vreedzaam en tolerant, zoals sommigen graag geloven. Maar klopt dit met de historische werkelijkheid? Luk Corluy sloopt in dit boek deze mythe. Er was een constante spanning door wederzijdse achterdocht, burgeroorlogen tussen rivaliserende islamitische clans en achterstelling van joden en christenen. Na de herovering van Al-Andalus door de christenen gedoogden de christelijke vorsten de achtergebleven moslims en de islam, maar onder christelijk gezag. Dat was voor de meeste moslims onaanvaardbaar. Moslims en joden kregen de keuze: zich bekeren of het land verlaten. De tolerantie en vreedzaamheid verdampten.
Luk Corluy studeerde filosofie, sociologie en economie en was verbonden aan het departement Economie van de KU Leuven.
Roderic wordt koning
Toen koning Witiza (702-710) de troon besteeg, regelde hij meteen zijn opvolging. Niet zijn oudste zoon maar de jongere Akhila werd zijn uitverkorene. Als aanzet tot het koningschap benoemde Witiza hem tot gouverneur van Septimanië en Tarraconensis . Wat mocht worden verwacht, geschiedde. Een groep Visigotische edelen pikte dit niet en kwam in opstand. Er werd een complot tegen de koning gesmeed, de ‘auteurs’ kregen zware straffen. De antipathie voor Witiza onder bepaalde leden van de adel en van de hoge geestelijkheid, al duidelijk voelbaar bij zijn aantreden, bleef onderhuids sudderen. Bij het overlijden van Witiza in 710 was de politieke en sociaaleconomische situatie dermate vertroebeld dat een burgeroorlog niet uitblijven kon.
Het is mogelijk dat zijn vroegtijdige dood – hij was nauwelijks dertig jaar – de weg effende voor de betwiste opvolging. Mogelijk werd hij door Roderic van de troon gestoten. Een meerderheid van de Visigotische edelen in Toledo weigerde troonpretendent Akhila, die zich op dat ogenblik in het noorden van het land bevond, terug te roepen om bezit te nemen van de troon. Akhila had bijkomend een deel van de hoge clerus tegen zich in het harnas gejaagd door op aanraden van aartsbisschop-primaat Sindered van Toledo, het harde statuut tegen de joden eigenhandig te verzachten. Een paleisrevolutie dreef Akhila’s moeder, zijn twee broers Olmondo en Ardabast en zijn oom, bisschop Oppa(s) , uit de hoofdstad. Zij zochten een veilig onderkomen in het verre noorden van Galicië. Akhila stuurde daarop een legerkorps onder leiding van zijn mentor Rechesind naar Toledo. Het werd verslagen. De verwarring in het Visigotische Rijk was nu compleet. De oppositie besloot hertog Roderic, gouverneur van Baetica, tot koning uit te roepen.
Arabische en christelijke kronieken
Arabische en christelijke kronieken verschillen nogal in hun beschrijving van het gebeuren. In tegenstelling tot hun christelijke tegenhangers muntten de Arabische verhalen uit in detailbeschrijving. Ze zijn kleurrijk en romantisch van inhoud, maar daardoor juist verdachter dan de christelijke. Volgens een eerste Arabische kroniek liet Akhila, in zijn ijver om de troon te heroveren, er zich toe verleiden de hulp in te roepen van de Noord-Afrikaanse emir Musa ibn Nusair, de nieuwe heerser van de Maghreb. In gezelschap van zijn broers Olmondo en Ardabest zocht hij Tariq ibn Zayid, gouverneur van Tanger, op. Die gaf hun een brief mee voor Musa ibn Nusair in Ifrakiya waarin beschreven stond welke diensten de drie broers Tariq ibn Zayid bewezen hadden. Op zijn beurt zond Musa ibn Nusair hen door naar zijn heer, kalief al-Walid van Damascus. Die overstelpte hen met allerhande lofbetuigingen en zond hen terug naar hun vaderland. Een eerste christelijke kroniek vertelt dat de drie broers zich met koning Roderic verzoenden, waarna zij belangrijke posten toegewezen kregen in het leger. Een tweede christelijke kroniek vermeldt dat koning Roderic de koninklijke prinsen naar Toledo liet overbrengen om ze onder zijn gezag te plaatsen. Hier kregen ze hun opvoeding. Volwassen geworden huwelijkte Roderic hen uit. Dit verhaal is meer dan twijfelachtig aangezien Roderic bijna zeker in 711 het leven liet bij de slag van Guadelete.
Volgens een tweede Arabische overlevering moet de directe aanleiding tot de Conquista gezocht worden in een hoogoplopende ruzie tussen koning Roderic en graaf Julianus, Byzantijns exarch van Ceuta (Noord-Afrika). Julianus had zijn dochter, Florinda (Oliva) de la Cava, naar het koninklijk hof gestuurd om er haar ‘opleiding’ te voltooien. Roderic was, toen hij haar naakt zag zwemmen in de Taag, danig in de war en zou zich vergrepen hebben aan haar. Niets van dit mooie verhaal is waarheidsgetrouw. In een tweetal kronieken van veel latere datum, respectievelijk van 1344 en 1430, heet het slachtoffer respectievelijk Alacaba en La Caba (La Cava). De verkrachting zou zelfs plaatsgevonden hebben op de kroningsdag zelf van Roderic. Uit wraak nam Julianus naar goede en aloude middeleeuwse traditie de wapens op en riep daarvoor terzelfder tijd ‘buitenlandse’ hulp in. Ongewild werden de muzelmannen gedropt in het politieke wespennest van het Visigotische Rijk. Valt het geenszins uit te sluiten dat er onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen partizanen van Witiza (met Akhila?) en Arabieren?
Een laatste christelijke kroniek schrijft de gemakkelijke zege van de Berbers en hun Arabische bevelhebbers toe aan duivelse tegenspoed. God had zijn volk verlaten omdat de Visigotische heersers ten onder waren gegaan aan morele decadentie. Zo zou koning Roderic graaf Julianus uitgenodigd hebben voor een verblijf aan zijn hof. ‘Terwijl Julianus bezig werd gehouden, schreef de koning een brief in naam van Julianus en met de zegelring van de graaf, waarin hij de gravin opdracht gaf met haar dochter Florinda naar het hof te komen. Toen ze arriveerden werd Florinda verleid door de koning en had hij verscheidene dagen onwettig gemeenschap met het meisje.’
Het ware verhaal
Nu we de verschillende verhalen kennen, durven we de volgende hypothese van wat werkelijk gebeurde naar voren schuiven. De Arabieren hadden bliksemsnel het gehele Noord-Afrikaanse continent, in handen van het Oost-Romeinse keizerrijk, veroverd. Egypte werd onder de voet gelopen in de jaren 640-642. De stad Tripoli, gelegen in het huidige noordoosten van Libië, werd in 644 veroverd. De felle weerstand van de Byzantijnen vertraagde een verdere verovering tijdelijk.
In 670 maakten de Arabieren zich meester van Kairouan, dat uitgebouwd werd tot een grote militaire basis en een administratief centrum van de regio. In het jaar 695 wisten de moslims de Byzantijnen te verdrijven uit Carthago. Kort daarna kwam de stad weer in Byzantijnse handen om drie jaar later, in 698, definitief onder moslimbeheer te vallen. In het jaar 700 begonnen Arabieren Marokko te infiltreren. Zij botsten op een verbeten tegenstand van de Berbers. Niet zonder moeite braken de indringers het verzet en dwongen de bevolking hun heerschappij te erkennen. De Arabieren beseften dat slechts een ver doorgedreven assimilatie, wat onder meer een bekering tot de islam inhield, een definitieve oplossing bracht. Door handig in te spelen op de rivaliteiten tussen de verschillende plaatselijke stammen, voornamelijk tussen de nomaden en de sedentairen, speelden de nieuwe indringers het klaar hun macht te verzekeren over Ifrakya (Tunesië). Een voor een vielen de steden, waaronder Ceuta, ‘een geduchte vesting gebouwd door de Oost-Romeinse keizer Justinianus’, onder de slagen van de oprukkende muzelmannen. De finale fase van de verovering tot aan de Atlantische Oceaan is het werk geweest van Musa ibn Nusair. Zijn opmars strandde aan de Straat van Gibraltar. Muzelmannen zijn geen echte zeevaarders en het ontbrak hen aan schepen om de overtocht te wagen. Bovendien moest hij zich op totaal onbekend terrein begeven. Zonder de aanmoedigingen van ‘de verrader’ Julianus en gesteund door een fanatiek geloof in de overwinning van de pas bekeerde Berbers (Marokko) zou Musa ibn Nusair nooit begonnen zijn aan deze operatie.
Redelijkerwijze kan graaf Julianus geïdentificeerd worden als de exarch van de Byzantijnse stad Ceuta. Julianus wist zich, in tegenstelling tot zijn andere ambtsgenoten in Noord-Afrika, blijkbaar door handige diplomatie te handhaven, zij het als vazal van de kalief van Damascus. De prijs die hij daarvoor diende te betalen moet wel enorm geweest zijn. Sluw als hij was kon Julianus – hij stelde rijke buit in het vooruitzicht – de moslims niet zonder moeite overtuigen de overtocht te maken op zijn schepen. Hij bood zijn diensten aan om hen voor te gaan als gids bij ‘de verkenning’ van het Iberisch Schiereiland, uiteraard tegen vergoeding. Beide partijen profiteerden zodoende. Tijdens de vroege middeleeuwen kwam het, zoals ten tijde van de Romeinen, geregeld voor dat een (Byzantijnse) heerser regeerde over gebieden over de landengte van Gibraltar heen. De zuidkust van het Iberisch Schiereiland is lange tijd in handen gebleven van het Oost-Romeinse (Byzantijnse) keizerrijk. Graaf Julianus moet zijn medestander goed gekend hebben. Beiden waren zij landvoogd over een Afrikaans gebied dat aan elkaar grensde. Musa ibn Nusair ging na enige aarzeling in op het aanbod van de exarch. Bij dit alles maakte graaf Julianus echter een kapitale beoordelingsfout. Hij verkeek zich volkomen op de psyché van de Arabieren. Hij verwachtte dat de moslims, mits ze een billijke vergoeding kregen, onmiddellijk weer ‘over de plas’ zouden verdwijnen.
Musa ibn Nusair en Tariq ibn Zayid
Na de verovering van Marokko in 705 werd Musa ibn Nusair (640-718) door de Ummayyadenkalief van Damascus benoemd tot gouverneur van Ifrakiya (Tunesië) en de gehele Maghreb. De grootvader van Musa was een gevangengenomen Syrische stedeling tijdens de eerste veroveringscampagne van de moslims. Zijn zoon werd opgevoed in de nabijheid van de Ummayyadenkalief Mu’awiya (661-681), onder wie hij commandant werd van diens persoonlijke garde. Nog in 705 vertrok Musa naar Ifrakiya, Marokko achterlatend in handen van Tariq ibn Zayid, de nieuwe gouverneur van Tanger. Diens origine is onduidelijk: sommigen beweren dat hij een Berber was, anderen vermoeden dan weer dat hij een Pers was. Wellicht was hij een vrijgelaten slaaf, die als generaal onder Musa diende.
Tot slot
Wat begon als een vulgaire rooftocht draaide uit op een nieuwe fase in de opmars van de islam, nu op Europees grondgebied. Volgens een Arabische kroniek stak een kleine groep Berbers – zij waren met niet meer dan vierhonderd voetsoldaten en honderd cavaleristen – onder leiding van Tarif ibn Malik in vier kleine schepen van graaf Julianus, de vijftien kilometer brede zee-engte over en ging aan land op Las Palomas, een eiland voor de Spaanse kust vlakbij Tarifa. Van hieruit ondernamen ze een serie succesvolle ‘strooptochten’ op de kustlijn rond Gibraltar. Ze stootten nauwelijks op enig verzet. Of het hun volgestouwde schepen met geplunderde spullen opleverde is niet met zekerheid te achterhalen.
Bron: Historiek, 9 februari 2020