Het werk van Meister Eckhart wordt al sinds de negentiende eeuw gezien als de ideale brug-figuur tussen verschillende religieuze tradities. Vaak wordt daarbij aan de dialoog tussen het christendom en het boeddhisme gedacht. Ik heb daar zelf ook vaak over gesproken.
Vandaag wil ik echter op een andere ontmoeting wijzen, namelijk die tussen Meister Eckhart en de islamitische islamgeleerde, mysticus en dichter Ibn al-Arabi, die in 1165 werd geboren in Spanje, en in 1240 overleed in Syrië. Dat is dus ongeveer een eeuw voordat Meister Eckhart leefde (1260-1327). Ik baseer me daarbij met name op het mooie boek van de Amerikaanse theoloog Robert Dobie: “Logos and Revelation: Ibn ‘Arabi, Meister Eckhart and Mystical Hermeneutics” (Washington, The Catholic University of America Press, 2010).
In deze lezing wil ik uitdrukkelijk niet proberen om een historische verwantschap aan te tonen. Er zijn geen aanwijzingen dat Meister Eckhart kennis had van het werk van Ibn al-Arabi. Echter, wat ik wil betogen is dat zowel Meister Eckhart als Ibn al-Arabi gebruik maakten van een mystieke hermeneutiek die laat zien dat er verrassende raakvlakken bestaan tussen de Dominicaanse traditie en Islam.
- Meister Eckhart en Ibn al-Arabi
- Wat is mystieke hermeneutiek?
- Openbaring als onophoudelijk proces
- Christelijke en islamitische hermeneutiek
- De edele mens en de volmaakte mens
- De eenheid en diversiteit van het mystieke pad
Meister Eckhart en Ibn al-Arabi
Zowel Meister Eckhart als Ibn al-Arabi worden vaak beschouwd als ‘universele’ mystici, omdat ze boven hun eigen traditie uitstegen. De veroordeling van Eckharts stellingen door de paus wordt vaak aange-haald om te bewijzen dat zijn mystiek te radicaal en te ketters was voor de christelijke autoriteiten, en dat hij een christelijke ‘outsider’ was. Ook de reputatie van Ibn al-Arabi is niet onomstreden binnen de Islam: vaak werd zijn denken als ketters veroordeeld. Ook hij wordt vaak aangeduid als een rebelse Islamitische ‘outsider’. Voor beiden is deze reputatie echter onjuist: de geopenbaarde Schrift uit hun eigen traditie was voor hen leidend, en hun interpretaties van de Schrift zijn doorgaans orthodox en conservatief. Meister Eckhart en Ibn al-Arabi zijn niet zozeer universele mystici omdat ze boven hun eigen traditie uitstijgen, zoals vaak wordt gedacht, maar juist omdat ze beiden op hun eigen manier diep in hun eigen traditie doordringen.
Wat is mystieke hermeneutiek?
In de middeleeuwen werd het begrip ‘mystiek’ niet gebruikt als zelfstandig naam-woord. Er bestond niet zoiets als een los-staand systeem van praktijken en overtuigingen parallel aan de ‘gewone’ religieuze tradities. Veeleer ging het erom die tradities op mystieke wijze te benaderen. Het woord ‘mystiek’ verwijst naar de verborgen of innerlijke betekenis van de Heilige Schrift, de betekenis die van toepassing is op het innerlijke leven van de ziel (en een betekenis die daarom ook universeel van aard is).
Zowel Meister Eckhart als Ibn al-Arabi zagen zichzelf niet als ‘mystici’. Ze probeer-den eenvoudigweg een diepere betekenis van de Heilige Schrift bloot te leggen. Een mystieke benadering van de Heilige Schrift houdt in het onthullen, of herontdekken, van de oorspronkelijke innerlijke betekenis van de Schrift – die niets anders is dan het goddelijke Woord – de Logos. Voor zowel Meister Eckhart als Ibn al-Arabi geldt dat zij zich niet zozeer richten op het zijn (zoals filosofen doen), maar op de oorspronkelijke openbaring van het zijn (de Logos). Zoals Meister Eckhart het uit-drukt: het evangelie van Johannes zegt niet “in den beginne was het zijn”, maar “in den beginne was het Woord”. Het zijn kan nooit worden gevat door onze beperkte geest. Onze beperkte geest moet juist gevat worden door het zijn, en zich eraan conforme-ren. Dit conformeren kan alleen plaatsvinden als we openstaan voor het geopenbaarde karakter van het zijn.
Dat roept de vraag op: Wat is openbaring? Meister Eckhart en al-Arabi gebruiken het begrip in de zin van onthulling (het Engelse ‘revelation’ is verwant aan ‘unveiling’, ontsluieren of onthullen). Het zijn onthult zich voortdurend aan de mens, een proces dat mooi wordt uitgedrukt in het Griekse woord voor waarheid: ‘aletheia’ (het onverborgene, het onthulde). Het helpen onthul-len van het zijn (de Logos), zodat het op-licht in het bewustzijn, en het vervolgens ook weer als een woord (logos) kan worden uitgesproken, dat is het doel van ieder mystiek proces.
Maar voor zowel Meister Eckhart als Ibn al-Arabi is de Logos al rechtstreeks geopen-baard aan de mens: voor Meister Eckhart in de persoon van Christus, en voor Ibn al-Arabi in de Koran. Zo’n rechtstreekse openbaring is nodig, omdat de mens de neiging heeft om steeds het geopenbaarde karakter van het zijn te vergeten en zich fixeert op het zijn zelf (of erger nog, onze concepten over het zijn). Daarbij wordt het proces van openbaring uit het oog verloren.
Een dergelijke fixatie wordt in Islam omschreven als ‘taqlid’: een blinde imitatie van wat anderen hebben gezegd of geschreven zonder directe persoonlijke ervaring. Maar wat nodig is voor authentieke religiositeit is ‘tahqiq’, het onverhulde zien van dingen zoals ze zijn.
De mystieke hermeneutiek van Meister Eckhart en Ibn al-Arabi richt zich erop God te leren kennen als de zichzelf openbarende en zichzelf onthullende Logos. Daarvoor is het nodig om zelf stil en leeg te worden, zodat het Goddelijke Woord in en door ons kan spreken. Eckhart spreekt over een radicale ‘abgeschiedenheid’ of ‘gelassenheit’; Islam spreekt over ‘fana’ (vernietiging van het ik). Het gaat erom het ik te destabiliseren en decentreren, zodat de waarheid onthuld kan worden (in de oorspronkelijke zin van ‘aletheia’).
Zowel Meister Eckhart als Ibn al-Arabi ma-ken een onderscheid tussen God de schep-per en God in zichzelf voorbij ieder onderscheid (door Meister Eckhart aangeduid als de Godheid). Ook Ibn al-Arabi maakt een onderscheid tussen God als uiteindelijke werkelijkheid (al-haqq) en God als Heer van de schepping (rabb).
Openbaring als onophoudelijk proces
De befaamde religiewetenschapper Gershom Scholem merkt op dat het begrip ‘openbaring’ in mystieke zin veel breder gezien moet worden dan alleen een historisch gebeuren:
Revelation, for instance, is to the mystic not only a definite historical occurrence which, at a given moment in history, puts an end to any further direct relation between mankind and God. With no thought of denying Revelation as a fact of history, the mystic still conceives his own heart as being of equal importance for the conception of religious truth. In other words, instead of the one act of Revelation, there is a con-stant repetition of this act” (Major Trends in Jewish Mysticism, New York: Schocken Books 1974, p. 9).
Openbaring is dus niet een eenmalig gebeuren dat lang geleden plaatsvond; het vindt onophoudelijk plaats, en wel in de grond van de ziel. Daarom heeft openbaring zowel een transcendent als een immanent karakter. Ze is transcendent (radicaal de mens overstijgend) omdat ze inbreekt op de beperkte categorieën van het menselijk denken. Maar tegelijkertijd is ze ook immanent (in de mens), omdat ze de voortdurende levende completering en vervulling van het Woord van God is in de grond van de ziel.
Voor Meister Eckhart vindt openbaring voortdurend plaats in de vorm van de onophoudelijke geboorte van de zoon van God (of van de Logos) in de grond van de ziel. Als deze geboorte gerealiseerd wordt, d.w.z. aan het licht komt, wordt de ziel radicaal getransformeerd. Niet zozeer in de zin van een of andere ‘mystieke ervaring’ (Meister Eckhart spreekt zelden of nooit over zulke bijzondere ervaringen), maar in de zin dat de gehele ervaring op andere wijze gestructureerd wordt. Meister Eckhart geeft het voorbeeld van een boom met duizend bladeren die door de bliksem getroffen wordt: alle bladeren gaan dan staan richting de oorsprong van de bliksem. Zo ook de mens: zodra de geboorte van de zoon van God in hem gerealiseerd wordt, is al zijn doen en laten, al zijn gedachten, voelen en willen, gericht op God. Dit is de illuminatie waar ook Augustinus over sprak. Met andere woorden: het doel van openbaring is niet zozeer epistemologisch (dat wil zeggen, ons meer informatie over God geven) maar ontologisch: een transformatie van de diepste grond van de ziel door de realisatie van de geboorte van de zoon van God.
Christelijke en islamitische hermeneutiek
Zowel de mystiek van Meister Eckhart als die van Ibn al-Arabi is door en door hermeneutisch en exegetisch van aard. Het gaat erom de diepere, verborgen betekenis van de Bijbel, dan wel de Koran, aan het licht te brengen, en die diepere betekenis te vatten in de grond van de ziel. Maar welke betekenis moeten we hechten aan het feit dat Eckhart en al-Arabi aan verschillende ge-schriften appelleren in hun mystieke projecten? Door het verschil in inhoud in de twee geschriften is er ook een verschil in diepere betekenis. Voor Meister Eckhart is Christus, als de goddelijke Logos, de diepere betekenis van de Bijbel. Het doel van zijn mystieke hermeneutiek is om de geboorte van Christus in de grond van de ziel teweeg te brengen.
Voor Ibn al-Arabi bestaat de diepere betekenis van de Koran uit de wijsheid van de profeten. Het doel van zijn mystieke hermeneutiek is om die wijsheid opnieuw te hernemen en de innerlijke betekenis van de Wet (de sharia) te verstaan. Volgens Ibn al-Arabi verkondigt de Koran de eenheid van God en beschouwt ze zichzelf als het directe spreken van God. Het hele universum is een manifestatie van God en de Koran is de hermeneutische sleutel tot die manifestatie.
Dus wat is de juiste houding van de gelovige ten opzichte van de Koran? Volledige onderwerping aan de boodschap van de Koran. Vandaar dat de religie van de Koran ‘Islam’ genoemd wordt. Voor Ibn al-Arabi heeft ‘onderwerping’ echter een diepere betekenis: door middel van ‘fana’ (vernietiging van het ik) wordt de eigen wil zo ondergeschikt gemaakt aan de goddelijke wil dat wat men wil, afgestemd is op, en resoneert met, de goddelijke wil. Dit lijkt een extreme stellingname, en het woord ‘onderwerping’ roept vaak negatieve associaties op. Bij Meister Eckhart vinden we echter eenzelfde nadruk. In zijn preek “Zalig zijn de armen van geest” spreekt hij over de ware innerlijke armoede. Die bestaat uit “niets willen, niets weten en niets hebben”. Meister Eckhart spreekt over hen die hun eigen wil ondergeschikt maken aan die van God, in navolging van het “niet mijn wil, maar Uw wil geschiede”. Hij zegt daarover het volgende:
Ze hebben gelijk, want hun opvatting is juist; daarom willen we hen prijzen. In Zijn barmhartigheid moge God hun het hemelrijk geven. Maar, bij de goddelijke waarheid, ik zeg dat deze mensen niet arm zijn, noch op arme mensen lijken. Ze zijn zeer achtenswaardig in de ogen van hen die niet beter weten. Maar ik zeg dat het ezels zijn die de goddelijke waarheid niet begrijpen.” (Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen (vertaald door C.O. Jellema), Groningen: Historische Uitgeverij, 2004, p. 10).
En later zegt Meister Eckhart: “wil de mens arm zijn aan wil, dan moet hij even weinig willen en begeren als hij wilde en begeerde toen hij er niet was” (ibid., p. 12). Ook Meister Eckhart lijkt hier een soort zelfvernietiging te bepleiten.
De edele mens en de volmaakte mens
Voor Meister Eckhart is zijn ideaal dat van de edele mens; voor Ibn al-Arabi is het dat van de universele of volmaakte mens. Beide termen verwijzen naar iemand die niet langer op zoek is naar God of kennis van God, maar in wie God de grond van zijn of haar wezen is geworden. Voor zulke mensen wordt de goddelijke Logos hun innerlijke logos, het organiserende principe (logos) van hun wezen.
In Meister Eckharts edele mens vindt de geboorte van de zoon van God in de grond van de ziel plaats. Ibn al-Arabi’s volmaakte mens is de levende belichaming van de boodschap van de Koran, een voertuig voor het woord van Mohammed (kalima muhammadiyya). Voor Meister Eckhart is de edele mens niet langer een horige van God, maar een vriend van God. En voor Ibn al-Arabi is de volmaakte mens niet langer een slaaf (abd) maar een vriend (wali) van God, die in en met God leeft, niet alleen de God van de gelovigen, maar ook en juist de ‘verborgen God’ (deus absconditus) die de grond van alle zijn is.
Voor Ibn al-Arabi is de volmaakte mens iemand die zich realiseert dat God nooit gekend kan worden door het beperkte denken. Echter, door zijn verbeeldingsvermogen te gebruiken, slaagt hij erin om God in alle dingen te zien. Hij wordt een zuivere spiegel waarin en waardoorheen God wordt weerspiegeld. Als een zuivere, gepolijste spiegel ziet de volmaakte mens God met zijn hart. Zijn gehele wezen (lichaam, ziel en intellect) resoneert dan met het ritme van de goddelijke schepping. De volmaakte mens stijgt uit boven rationaliteit en wordt puur intellect: een zuivere spiegel die volledig is afgestemd op de goddelijke realiteit. Wat een dergelijke volledige afstemming echter mogelijk maakt is de Koran. Door de woorden van de Koran in zijn hart te assimileren, raakt de volmaakte mens afgestemd op de activiteit van het goddelijke zoals een sleutel in het juiste slot past.
Voor Meister Eckhart is het ook duidelijk dat het doel van het spirituele leven er niet uit bestaat om God te ‘kennen’, of zelfs maar te ‘ervaren’, maar om zelf een afspiegeling van God te worden, en het Woord van God in alle gedachten en handelingen te reflecteren.
Voor zowel Meister Eckhart als Ibn al-Arabi gaat het erom God te verbeelden; niet in de gebruikelijke zin, maar in letterlijke zin: een beeld van God worden waardoor men zijn gehele wezen aan het wezen van God ontleent.
De eenheid en diversiteit van het mystieke pad
In het mystieke pad van Meister Eckhart en Ibn al-Arabi staat de goddelijke Logos centraal. De Logos is het Woord waarmee God zijn wezen aan zijn schepselen openbaart, en waarmee hij die schepselen ook terug naar zichzelf trekt. Deze Logos is niet een object om kennis over te vergaren (zoals de Griekse Logos), maar is juist de grond van het denken, het handelen, en het gehele zijn van de getransformeerde mens.
Maar die Logos wordt door Meister Eck-hart en Ibn al-Arabi verschillend geïnterpreteerd. Voor Meister Eckhart staat de Logos gelijk aan Christus, en de ontmoeting met de Logos is dus een persoonlijke ontmoeting. Door de ontmoeting met Christus, de geboorte van Christus in de grond van de ziel, wordt de breuk tussen God en mens hersteld. Voor Ibn al-Arabi is de Logos, zoals eerder gezegd, de kalima muhammadayya, het woord van Mohammed, dat de Koran vormt.
Ibn al-Arabi merkt ergens op: “het water neemt de kleur van de kom aan”. God neemt de kleur aan van onze vooronderstellingen en rationele categorieën. Daarom zal onze kennis van God altijd gekleurd blijven. Het is echter ook noodzakelijk om de kom te hebben om het water te kunnen drinken. Daarom blijft de geopenbaarde tekst nood-zakelijk om het mystieke pad te gaan. Zo-wel voor Meister Eckhart als voor Ibn al-Arabi is het idee van een ‘vrij zwevende mystiek’, die losstaat van iedere religieuze traditie, ondenkbaar. Echter, juist door ten diepste in de eigen traditie af te dalen komen ook de beperkingen van die traditie aan het licht, niet als een tekortkoming, maar als een onlosmakelijk gegeven. Niet voor niets verzucht Meister Eckhart “ik bid tot God dat hij mij van God verlost”. Juist door de geworteldheid in de eigen traditie is het niet nodig om aan de eigen traditie vast te houden. Zo wordt het mogelijk om mogelijkheden in andere tradities te her-kennen zonder de eigen traditie te verlaten
André van der Braak, 2016